Gedichten. Deel 1 (1930)

Gedichten. Deel 1

(1930)–Albrecht Rodenbach– rechtenstatus

Auteursrecht onbekend

Inhoudsopgave

Brief aan zijn leeraar E.H. Hugo Verriest.

Een woord vooraf

Le petit frere.

Aan Lodewijk de Coninck.

Op het slagveld.

De laatste zang.

De kruiswonddragende van appels.

Minnezingers meilied.

Zwanezang. (naar de Musset)

De laatste storm.

Als het regent.

Aischylos' Prometheus in de boeien Eene Rotse aan de palen der wereld.

Eene Fransche zonde Sonnet à l'auteur de ‘Le Foyer et les Champs’.

Dits de geschiedenisse van den Westvlaamschen studentenkampe ofte vulgo ‘Blauwvoeterie’ In drie avontueren op musiik van Johan de Stoop. Opdracht van den ‘Blauwvoet.

I. Het lied der Vlaamsche zonen.

II. Het lied der Vlaamsche zonen gezeid De Blauwvoet.

Le chant des fils de Flandre

III. Het lied der Blauwvoeterie

Het lied der dichters

Op den feestdag van den oversten

Stonden onder de dwingelandij

Strooibriefkens.

Beknopt verslag.

't Liedeken van de gevallen boomen

Het klokkelijn.

De eerste martelaar. Aan Julius De Vos.

Aan de broeders.

Aan de Sint-Jans gilde.

Antwoorde aan de broeders van sinte-Nikolaas.

Het Vlaamsch studentenvolk.

Waar kunnen wij toch beter zijn?

Al zingen 't vrije lied

Doedele bommele

Die Fransche ratten.

Krik krak, tjou-la-la.

Klokke Roeland.

De nieuwe Vlaamsche leeuw

De Coninck verlost.

Mijn vader was een koning der zee.

Het kerelskind.

Brutus' visioen

Ter gelegenheid eener eerste misse

Ter gelegenheid eener eerste misse

Op de eerste communie van Ferdinand en Alfred Rodenbach.

Huweliksdichtje

De processie van blindekens

De nederlage der Nerviers

Der Walkuren rid

Wandeling langs de vaart

Na eene beruchte algemeene vergadering van het Davidsfonds

Enen vroliken sangher