Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
Aan L.L.Kon ik toch de liere stemmen
en haar gouden snaren slaan,
'k zou bezingen hoe de regen
soms de dorre velden laaft,
door den zomergloed gekloven;
hoe de dauw de bloem verkwikt,
die haar kelksken zag verschroeien
door den fellen zonnebrand;
hoe een goed woord machtig is
treurende herten te verkwikken;
waar de moed gezonken was,
troost en vreugde weêr te brengen;
'k deed mijn dank in liedren klinken,
'k deed hem nemen hooger vlucht.
Maar zou hij meer Waarheid zeggen,
dan mijn hert u thans betuigt?
Neen, en wil mijn dank ontvangen,
uwen zang vergeet ik niet.Ga naar voetnoot1)
(Nov. 1872 (Vierde latijn.) |
|