Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
PsalmGod onze Heer, gij zijt de Heer der Heeren,
Gij draagt de wereld op uw hand;
lacht ge op een volk het bloeit vol roem en eeren,
't straal van uw oog stort het in 't zand.
God onze Heer, eertijds loecht gij op Vlaandren:
't bloeide en was groot op land en zee,
ten heilgen kamp voerde het zijn vaandlen,
koningen schonk Vlaandren den vreê.
God onze Heer, schouw neer op onze schanden:
zie, Vlaandrens Maagd slaapt in haar vaan,
hier willen dwepers 't Kruis uit hare handen,
ginds doemt men haar opnieuw in uwen naam.
God onze Heer, wil 't jonge diet aanhooren:
wij zagen Vlaandrens schande en nood,
en hand in hand wij hebben het gezworen:
‘Voor Recht en Eer’ kamp tot der dood.
Lijk 't Gildenheir langs de Leielanen,
wij knielen neder voor 't gevecht:
sterk onzen Bond, zegen onze vanen,
zegen ons roer, zegen ons Recht.Ga naar voetnoot1)
1877. |
|