Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |
De nieuwe Vlaamsche leeuwGa naar voetnoot1)Ter Lei en Scheldegouwe, daar leeft reeds menige eeuw
in zijne stille vrijheid, een oude zwarte Leeuw,
en van zijn jonge jaren, geweld en list te gaar,
belegert en belaagt hem een felle vijand - maar
ze en kosten hem niet temmen, al proefden ze eeuw op eeuw,
ze zullen hem niet temmen, den ouden zwarten Leeuw.
Die Leeuw is onze name door ruimte en tijd vermaard,
die Leeuw is onze tale, die Leeuw is onzen aard,
die Leeuw is ons geloove, ons roomsch-zijn kort en klaar:
geloove en aard en tale mishandt er velen - maar
ze en kosten hem niet temmen, al proefden ze eeuw op eeuw,
ze zullen hem niet temmen, den ouden zwarten Leeuw,
Des Leeuwen vijand is dat gedrochte glad en bont,
de ‘duivel uit het zuiden’ met zijnen franschen mond.
O Breydel en De Coninck, gij kent de beest niet waar?
En Reie en Leie rolden soms bloedig water - maar
ze en kosten hem niet temmen, al proefden ze eeuw op eeuw,
ze zullen hem niet temmen, den ouden zwarten Leeuw.
Doch slank en duizendvoudig van doening en van leest,
sloop onzen lande binnen de gladde en bonte beest:
er kwamen vossen, wolven, o spijt! en deze schaar
van hongerdolle ratten nu groote katten - maar
ze en kosten hem niet temmen, al proefden ze eeuw op eeuw,
ze zullen hem niet temmen, den ouden zwarten Leeuw,
Zij schelden ons ten Kamers en op hun vuil papier,
mishandelen ten kazernen den ‘boer’ gelijk een dier,
betalen donkere dolken en zonneslagen klaar
en reiken nu hun klauwen naar onze kinders - maar
ze en kosten hem niet temmen, al proefden ze eeuw op eeuw,
ze zullen hem niet temmen, den ouden zwarten Leeuw,
| |
[pagina 116]
| |
De Vlaming is langmoedig, gij katten weet het wel,
doch krabbelt niet te vele den stillen Leeuw zijn vel;
want hoe zoudt gij verschieten, die op hem aast en leeft,
schoot eens den Leeuw te binnen als dat hij klauwen heeft.
Ze en kosten hem niet temmen, al proefden ze eeuw op eeuw,
gij zult hem ook niet temmen, gij katten, onzen Leeuw!
1879. |
|