Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
Klokke Roeland.
Voorzang.
Boven Gent rijst
eenzaam en grijsdGa naar voetnoot1)
't oud Belfort, zinbeeld van 't verleden,
Somber en grootsch,
steeds stom en doodsch,
treurt de oude Reus op 't Gent van heden.
Maar soms hij rilt
en eensklaps gilt
zijn bronzen stemme door de stede.
Toezang.
Trilt in uw graf, trilt, gentsche helden,
gij, Jan Hyoens, gij, Artevelden:
‘mijn name is Roeland, 'k kleppe brand
en luide storm in Vlaanderland.’
Voorzang.
Een bont verschiet
schept 't bronzen lied
prachtig weêrtooverd mij voor de oogen;
mijn ziele erkent
het oude Gent;
't volk komt gewapend toegevlogen.
't Land is in nood:
‘Vrijheid of dood!’
De gilden komen aangetogen,
Toezang.
'k Zie Jan Hyoens, 'k zie de Artevelden,
en stormend roept Roeland den helden:
| |
[pagina 114]
| |
‘mijn name is Roeland, 'k kleppe brand
en luide storm in Vlaanderland.’
Voorzang.
O heldentolk,
O reuzenvolk,
O pracht en macht van vroeger dagen;
O bronzen lied,
'k wete uw bedied,
en ik versta 't verwijtend klagen.
Doch wees getroost:
zie 't oosten bloost
en Vlaandrens zonne gaat aan 't dagen.
Toezang.
Vlaandren die Leeu! Tril, oude toren,
en paar uw lied met onze koren:
zing: ‘Ik ben Roeland, 'k kleppe brand
luide triomfe in Vlaanderland.’
|
|