Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 162]
| |
Brugge.En bij 't lanteernlicht aan den draai der strate,
lijk daggen schoten onze stokken stralen...
Onder de brugge op 't zwijgend zwarte water
lag stil de zwane blank ter duisterheid...
In het water wederspiegelend,
zwart stak 't huis af op den hemel;
uit de ruiten stroomde licht;
de orgeltoon kwam toe bij walmen;
donkre schimmen vlogen dansend
voor de vensteren voorbij,
kronklend wiegend op de mate
van die walzende harmonij...
Het standbeeld rees in klaren maneschijn.
't Was laat, wij stapten langs de Leeuwenbrugge.
Lijk spoken, vormloos en vereend daar rezen
die oude steenen leeuwen, half verlicht
door den lanteern, op de steenen leuning;
alonder donker tusschen zwarte tronken,
die onbeweeglijk neigden langs den kant,
daar lag het donker water en weêrkaatste
een donkre lucht, waar, achter zware wolken,
de mane dook, en oude scherpe gevels
zoo spokig en gebekt de lucht uitsnijdend...
* * *
de tooverende nacht herschiep het prachtig oude Brugge,
het krielend volk verscheen ter markt in eenen bonten drom
en 't klonk bazuin en vedel en der scharen dof gebrom...Ga naar voetnoot1)
|
|