Gedichten. Deel 1(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Regendag. Och hoe droevig sleept de dag. Betrokken ligt de lucht met wolken grijs en grauw, 't stuifreint, en die hooge boomen schokken hunne kruinen en vol vreemde rouw ruischen zij, ontblaadrend, droeve zangen. Lijk des avonds in het woud een dolend kind, daar beneden door de donkre gangen aaklig schreeuwt en huilt de wilde wind. Sombre wolken door mijn ziel ook zweven, nevelig betrekt mijn zonneglans. Houd u sterk, o jongling, dat is 't leven. Weze uw droefheid lijk uw vreugd - eens mans. 1875. Vorige Volgende