Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
Herhaal.Ei, wi siin dier Keerlen sonen,
singen 't in die oude tonen,
roepen naer elkaer: ‘Hou'see!
Vliegt die Blauwvoet - storm op see!’
Vlaandren ja was aan 't Bewegen,
edoch dat Bewegen liep
wijd uiteen al duizend wegen,
en Westvlaandren sliep - zeer diep.
Al met eens weêrklonken stemmen,
't waaide een VlaggeGa naar voetnoot1), 't leefde alhier,
en die poogden ons te temmen...
stortten olie op het vier.
En hier staan wij 't hoofd omhooge,
vuisten siddrend, kokend bloed,
vlamme in 't herte, vlamme in de ooge,
en ons name ons trillen doet.
| |
[pagina 59]
| |
Wikings naamden eerst onze Oudren,
Kerels, Klauwaards naderhand;
nooit en knelde een jok hun schoudren,
dwingers plette hun kolf in 't zand.
Kerelskamp en Gilde baarde
Nering, Burg, Gemeenebest,
't schoonste en grootste volk der aarde
wijd geëerd in Oost en West.
Zulker vaadren zijn wij zonen,
sterk van lijve, sterk van ziel,
g'reed, als 't nood deed, eens te toonen
hoe gepast hun knotse viel.
Spijts al die ons temmen wilden,
ei, Studenten, rond de vaan!
In 't gelid, verboden Gilden,
en de Skalden voorenaan!
Hoog in wind de Klauwaardsvane,
't alverwinnend Kruis in top,
en, spijts gaais en franschen Hane,
met een blauwen Blauwvoet op.
Steekt den hoorn en zwaait de vanen!
Allen hier die Vlaandren mint!
Laat pedanten staan vermanen!
Slaat den Bardit in den wind!
Horkt! het lied uit Vlaandrens gouwen
antwoordt op het Kerelslied:
ziet alom de vane ontvouwen,
scharen 't vlaamsch Studentendiet.
| |
[pagina 60]
| |
't Kerelslied wekt Vlaandrens krachten:
't heir groeit aan, zijn hoop, zijn deugd!
Ziet, zij grijnzen reeds die lachten:
Vlaandrens Toekomst hoort der jeugd!
Volk met averechtsche plichten,
zonder u zal 't ook wel gaan.
Zucht nu wat, doch wilt u zwichten
nog in onzen weg te staan.
GijnderGa naar voetnoot1) daar die 't volk woudt paaien
met uw helden - landverraârs,
g'hebt bij God! gedaan met zaaien,
uitgekochte leugenaars!
Gij die ons hebt uitgezogen,
fransch gebroed alhier gemest,
g'hebt genoeg op ons gespogen!
Ziet: ons zweep! - en ginds, uw nest!
Blonde Skalden, dicht ons koren,
zingt ze vooren weer in hand,
Vlaandren stijgt, herkwikt, herboren,
uit het oud Kerlingaland!
1877. |
|