Gedichten. Deel 1(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] De laatste storm. Buldrend speelt de zee met 't oude vaartuig. Kalm, manhaftig kampt de grijze zeeman met den storm. Maar splijtend te allen kante vreeslik kraken de oude brooze wanden. Bleek en bevend staart alom de manschap naar het krakend wantwerk en den zeeman. ‘Sloepen af en vrouwen eerst!’ gebiedt hij. Wiegend wagglen sloepen in den storrem, angstig ijlt de manschap in de sloepen. Eenzaam staat op 't vaartuig de oude zeeman. ‘Vol!’ zucht hij, ‘vaartwel, matrozen, redt u.’ Door den storm verdwijnen zijne sloepen. Buldrend speelt de zee met 't splijtend vaartuig. Kalm, manhaftig bidt de grijze zeeman, de armen rond een mast. Zoo lange reisden schip en zeeman samen door de stormen; grijs is 't hoofd geworden van den zeeman, krakend en versleten 't machtig vaartuig... O de wind, de zee, de laatste storrem! Schuimend, bruischend, stijgen wilde baren onder zijne voeten. Krakend, berstend, in de diepe kolken draait het vaartuig... Samen duiklen schip en man, verzwolgen. Machtig stormt de zeewe grootsch en eenzaam. 1875. Vorige Volgende