Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 86]
| |
Prologuster opvoering van Filippine van Vlaanderen Ik kome als Prologus, naar 't oud gebruik, berichten,
wat onze spelers zullen op 't tooneel verrichten.
Wij, jong Studentenvolk en trouwe leden van
de Rouselaarsche Spelersgilde van Sint Jan,
wij zijn van dezen die, naar rang en stand en krachten,
in alles wat zij doen het heilig doel betrachten
van onzen vlaamschen kamp, dat is, het stijgen van 't
gevallen en vervallen lieve vaderland.
Wij zijn maar ja studenten ende jongelingen
en wenig tot nu toe vermogen bij te bringen,
maar, zegt het spreekwoord, hij die doet gelijk hij kan is eerlik man.
Zoo willen wij dat onze spelen lessen wezen
vertoonende aan het volk het groot en blij Voordezen,
der Vaadren deugden, hunnen strijd, hun zege en macht,
dat bij dit levend spel ontwake vlaamsch gedacht,
begeerte en streven om in nieuwe glorietijden
't herboren en herbloeiend Vlaandren te verblijden.
Uedelen, Eerweerde Heeren, hier rondom,
Uedelen vooral, Studenten, wellekom;
den KeurmanschappenGa naar voetnoot1) onzer vlaamsche Spelersgilden
die hier ten teeken van verbintnis komen wilden,
Uedelen allen die vandage ons de eer aandoet
ons spel te komen zien, welkom en gildegroet.
En wilt den jongen spelers doende wat zij kunnen
Voor Gode en Vaderland, uw goede gunste junnen.
10 September 1876. |
|