Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
Antwoorde aan de broeders van sinte-Nikolaas.Ga naar voetnoot1)Spijts lafheid, onverschilligheid
spijts ontrouw en kwaadwilligheid
spijts vijand en spijts dwingeland
nog vaster staat de ‘Vlag’ geplant!
Spijts alles wat rondom ons valt
het noodvier laait, de noodkreet schalt
en roep ter vlaamsche kampenrij
de ‘Jonge Blauwe Kerels’ bij.
Zij komen ook, en rond de vaan
groeit steeds het jeugdig leger aan! -
Men spot niet meer, maar - kleene ramp! -
bekent en schikt den wederkamp,
verbiedt, ontraadt en dreigt en paait
en twijfel, angst en tweedracht zaait.
Zij willen 't zóó: het weze strijd!
De wederkamp baart moed en vlijt
en strijdend staan wij rond de vaan,
doen krijgsbazuin en trommel slaan
en zenden 't kamplied door de lucht
u roepend boven 't krijgsgerucht:
Ei, broeders van Oost-Vlaanderen,
eerst slaan wij toch in spaanderen
de laatste knodse en goedendag
eer dat wij geven óp den slag!
Doch sterker staat ons heir dan ooit.
Gij,... zwicht u, wen men vreeze strooit,
wen ‘Isegrim of Leliaard’
ontijdig 's vijands zege maart;
gij kent ons: 't weze in zege of rouw
onz' leuze, 't oude ‘Houw en Trouw’!
‘Hou zee’! gelijk wij houden zee!
en, - vliegt de Blauwvoet! storm op zee!...
|
|