Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
Aan de Sint-Jans gilde.Ga naar voetnoot1)Dichters, broeders, wel gedaan!
Doet maar voort, en... 't zal wel gaan!
G'hebt een nieuw bewijs gegeven
dat op Pathmos zielen leven,
edele kinders van het lied,
kloeke kerels van 't oude diet.
Ja, gij zijt een echte gilde,
vrome christen Kerelsgilde.
Weg Parnas en Helikoon:
Pathmos spant voor goed de kroon!
Kerels waren 't die daar zongen,
en die zangen, 't herte ontsprongen,
diep in onze zielen drongen.
O! wij kennen u beter nu!
Al de broeders bewonderen u!
Met dat lied uw hert ontsproten,
dichterlik uw mond ontschoten,
nauwer is onz' band gesloten
vaster staan wij hand in hand:
leve God en Vlaanderland!
Leven Kerels, Gilde en Minne!
Eens van wil en eens van zinne,
eens van liefde en van gevoel,
eens van leven en van doel,
| |
[pagina 82]
| |
altijd broederlik eendrachtig,
altijd minne en bond indachtig,
in der waarheid wij zijn machtig!
Zoo vooruit! en voortgedaan...
en, bij Sint-Jan! 't zal moeten gaan!
Driekoningdag 1876. |
|