Gedichten. Deel 1(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Huweliksdichtje In het midden van de feeste, van het spelen en 't gezang, 't vlugge klappen, 't vrolik lachen en der bekers hel geklang, Schouwende over 't levend feestmaal zit de blanke Poëzij, en 't gemoed vol zoet bewonderen, kijkt en zwijgt en mijmert zij. Zij bewondert 't werk des Heeren die, waneer de Mensch daar stond, nieuw geschapen, sprak: ‘Niet eenzaam weze hij,’ en dien slaap hem zond, Wondren slaap wiens heime werking uit den man de vrouwe baart, en tot één harmonisch wezen macht en zoete teêrheid paart. Zij bewondert 't werk des Heeren die gedurig herwaarts zendt zielen voor elkaar geboren en - de kracht van 't Sakrament. En zij spreekt: ‘Gij nieuw Getrouwden, wilt onthouden dezen dag die bij 't trouwen u zoo zalig op elkander lachen zag.’ En ten hemel stijgt haar bede: ‘Heer, dat zij in trouwe en vrede lange jaren slijten samen.’ Zegt daarop nu allen: ‘Amen.’ 1877. Vorige Volgende