Gedichten. Deel 1(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] De kruiswonddragende van appels. Onlangs wierd vermaard een name, die niet zocht vermaard te zijn. Met bewondering en liefde noemt hem katholieke mond, wijl zelfs ongeloovigheid niet langer hem bespotten durft. Hoofd en handen, hert en voeten, bloedig, tevens smertelijk, met des Heeren leed bestempeld, leeft een maagd reeds jaren lang. 't Lichaam, op die wijs doormarteld, alle recht kwijt op de ziel; voedend maar de ziel aleen meer met beschouwend liefdeleed, en versterkend liefdevoedsel; jaren lang reeds, op die wijs, leeft de dochter van Bois-d'Haine. Maar hier in ons Vlaanderland, stierf een maagd, niet lang geleden, stierf een arm, maar heilig kind, - lijk haar zuster van Bois-d'Haine, - stierf verborgen ongekend. Ja, aleen twee priesters wisten hoe haar Jezus had bemind en met gunsten overladen. Zij ook droeg de doornekroon, bloedig, smertlijk op haar voorhoofd, en een wonde naast het hert, daar waar Jezus' zij doorboord wierd Zij ook, van de wereld weg, en verrukt in het bespieglen van des Minnaars heimlijkheên, zag Hem lijden, zag Hem geeslen, aan de strafkolom gekoord; zag Hem wreed met doornen kronen; [pagina 18] [p. 18] zag Hem tot der dood gedoemd; volgde Hem op zijnen kruisweg, weenend, smertend achterna; zag Hem op het kruise strekken, voelde of 't ware elk hamerslag eigen lichaam kwam doorzindren; zag Hem smertlijk vastgehecht; zag het kruishout rechte rijzen, zwanklend, en dan neergeschokt, op den Golgotha geplant staan; zag Hem lijden aan het kruis, in het lichaam en de ziele; zag met eenen laatsten kreet, zijn doormarteld herte breken, wijl het hoofd zonk op de borst. Zag... wat zij voor haar aleen hield wat voor haar was en voor Hem. En 't gebeurde, toen ze ootmoedig, ter communie neergeknield, uit de handen van den priester, 't heilig brood verdwenen was, en dat zij, een stonde later, het op hare tong liet zien, waar het uit des priesters handen, wonderbaar gevlogen kwam, Jezus ook naar 't hert verlangend dat naar Hem verlangend was. 1875.) Vorige Volgende