Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 106]
| |
Doedele bommeleAls de kerels te gare zijn,
doedele, bommele, romdomdom...
Wat liedje moet er gezongen zijn,
doedele romdomdom.
't Kerelslied, 't kerelslied,
doedele, bommele, romdomdom,
't kerelslied, 't kerelslied,
doedele romdomdom.
Ze renden met zessen al langs de baan,
zij hadden stalen kleeren aan.
- Isegrims!
Zij hadden waaiende helmenGa naar voetnoot1) aan,
zij renden zingend langs de baan.
- Wat zongen zij?
Van edele ridders en heeren groot,
van nijdige kerels en galgedood.
- Isegrims!
De kerels kennen een schoonder zang,
De zang der kerels en is niet lang,
- Maar zegt veel.
Vliegt de Blauwvoet? - Storm op zee!
Vliegt de Blauwvoet? - Storm op zee!
- Storm op zee!
En als de kerel aan 't zingen valt,
zijn liedje boven al de andere schalt:
- Storm op zee!
|
|