Gedichten. Deel 1
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
I. Het lied der Vlaamsche zonen.Nu het lied der vlaamsche zonen,Ga naar voetnoot1)
nu een dreunend Kerelslied,
dat in wilde noordertonen
uit het diepste ons herten schiet.
| |
HerhaalEi, het lied der vlaamsche zonen
met zijn wilde noordertonen,
met het oude vlaamsche Hoezee:
Vliegt de Blauwvoet - storm op zee!Ga naar voetnoot2)
Priester, gij waardeert ons herten
minnend 't oude Kerelsland;
priester, gij waardeert ons smerten
over 't oude Vlaanderland.
| |
Herhaal.Daarom nu een lied gezongen,
vlaamsche herten, vlaamsche tongen,
met het oude vlaamsch Hoezee:
Vliegt de Blauwvoet - storm op zee!
Gij waardeert den zucht der zonen
van het vrije Kerelsvolk,
toen ze elkander Vlaandren toonen
in der oude tijden wolk.
| |
[pagina 54]
| |
Herhaal.Daarom nu een lied gezongen, enz.
Gij waardeert ons woelig blaken,
onzer herten sombren spijt,
gij waardeert ons brandend haken
naar het deelen in den Strijd.
| |
Herhaal.Daarom nu een lied gezongen, enz.
Gij waardeert ons. 't Is gebleken
als gij voor den Dichter stondt
en ons tale wildet sprekenGa naar voetnoot1)
en zulke eedle woorden vondt.
| |
Herhaal.Daarom nu een lied gezongen, enz.
Priester, wil den dank ontvangen
van het dankbaar vlaamsche kind
in zijn wilde en woeste zangen,
omdat gij zijn vlaamsch-zijn mint.
| |
Herhaal.Dat is 't lied der vlaamsche zonen,
't dankbaar lied der vlaamsche zonen,
en het oude vlaamsch Hoezee:
Vliegt de Blauwvoet - storm op zee!
20 September, 1875. |
|