Inhoudsopgave
Prologhe.
Om te reysen te paerde oft te voete oft ter zee int heylighe landt.
Vander griecken eylanden.
Uander hauen Jaffa also gheheeten.
Uander hauen Thyr.
Den wech te Babilonien daer die Soudaen woont.
Vanden Soudaen ende anders.
Vanden eersten Soudaen ende anders.
Noch vanden Soudaen.
Van des Soudaens wiuen.
Noch van Babilonien ende Egipten.
Vander stadt Meth, daer Mamet begrauen leyt.
Uanden drie Caliphes ende anders.
Uanden lande van Egipten.
Uander stadt Cayr daer die balsem wast
Van sinte Anthonis.
Uan Josephs coren solders in Egipten, ende anders.
Noch eenen anderen wech te Babilonien daer die soudaen woont.
Den wech van Babilonien ten berghe van Synay.
Eenen anderen wech te Sinay.
Vanden berch van Sinay.
Den wederkeer van Sinay tot Jherusalem.
Alsmen dese wildernisse leden is ende coemt dan weder tot Jherusalem.
Uan Bethleem.
Uander stede Jherusalem.
Uander kercken des heylighen graefs.
Vanden tempel gods.
Noch vanden seluen.
Uan die berghen des lants van Jherusalem int ghemeyn.
Hier na volcht vanden gheberchten des lants van Jsrahel van elck bisonder ende in den eersten vanden berch van Joye.
Uanden berch Syon.
Uanden berch Moria.
Uanden berch van Oliueten.
Uanden berch Ebron.
Uanden berch Bethel.
Uanden berch Sylo.
Uanden berch Garrisim.
Uanden berch Hebal.
Uanden berch Quarentena.
Uanden berch Hermon.
Uanden berch Carmelo.
Uanden berch [Ziph].
Uanden berch Thabor
Uanden berch Libano.
Uanden berch Semeron.
Dat eerste boeck seyt vander wtvaringhen Ludowici Vertumanni na Alexandrien.
Dat ander capittel seyt van die stadt Alkeyro.
Dat derde capittel seyt van Bar[uti] Tripoli ende Alepo.
Dat vierde capittel seyt van Aman ende Memin.
Dat vijfste capittel seyt van Damasco.
Dat seste capittel seyt vanden mamaluycken tot Damasco.
Dat seuenste capittel seyt hoe datmen coemt van Damasco tot Mecha daer af sommighe Araby scriuen.
Dat achtste capittel seyt vanden stede Sodoma ende Gommora.
Dat neghenste capittel seyt van eenen berghe daer niet en woonen dan ioden.
Dat .x. capittel seyt waer Machomet begrauen leyt ende zijn medeghesellen.
Dat .xi. capittel spreect vanden tempel ende begrauenisse Machometi ende zijns gheselschaps.
Dat twaelfste capittel seyt vander straten Media Talnabi tot Mecha.
Dat derthienste capittel seyt vander stadt Mecha ende waer om die heydenen also daer henen reysen.
Dat veerthienste capittel seyt vander coopmanschap tot Mecha, oock van haer ghenade, die de heydenen daer selue soecken.
Dat .xv. capittel seyt hoe si haren offer tot Mecha doen oft volbrenghen.
Dat .xvi. capittel seyt vanden eenhoren tot Mecha, diemen weynich vindet in ander plaetsen.
Dat seuenthienste capittel seyt van sommighe toevallen van Mecha, van der poorten Zida aen die roode zee.
Dat achthienste capittel seyt vander poorten Zida ende van der rooder zee.
Dat .xix. capittel seyt van die roode zee, ende waer om datter niet goet varen en is.
Dat ander boeck seyt van dat vruchtbare Arabien.
Dat eerste capittel seyt vander stadt Gezan ende van haerder vruchtbaerheyt.
Dat ander capittel seyt van sommich volck datmen noem Baduin.
Dat derde capittel seyt van den eylande Chameran aen die roode zee.
Dat vierde capittel seyt vande stadt Aden ende van sommighe ghebruycken der cooplieden.
Dat vijfde capittel seyt van Ludowico Vertomanus hoe hi ghevanghen wert.
Dat seste capittel seyt van die coninghinne, hoe dat si Ludowicum verloste vander gheuanckenissen.
Dat seuenste capittel van der vriheyt der coninghinnen.
Dat achtste capittel van der stadt Agi in dat vruchtbare Arabia, ende van Aygatz, ende vander merct ende van die stadt van Dant[e].
Dat neghenste capittel spreect van Almacarana der stadt in dat vruchtbaer Arabia gheleghen.
Dat thiende capittel spreect vander stadt Sana in dat vruchtbare Arabia, ende van der stercheyt, ende wreetheyt des seluen conincx die daer woont.
Dat .xi. Capittel van Taesa, van Zibit ende Damat, in dat vruchtbaer Arabia.
Dat .xij. capittel spreect vanden Soudaen der voorscreuen steden.
Dat .xiij. Capittel van Meercatten Ende ander dieren den menschen hatich.
Dat .xiiij. Capittel seyt van die schepinghe in Ethiopiam.
Dat .xv. capittel seyt van Zeyla een stadt in Ethiopia.
Dat .xvi. Capittel seyt van Barbara een eylant in Ethiopia.
Dat .xvij. Capittel spreeckt van Dinobandijerrimi van Goa, Giulfar den steden ende hauenen Meschet in Persia.
Dat .xviij. Capittel seyt van der stadt Ormus een eylandt in Persia.
Dat .xix. Capitte seyt van den Soudaen tot Ormus, van dye wreetheydt sijns soons teghen den vader ende moeder ende sinen broeders.
Dat .xx. Capittel seyt van Eri in Corozaim in Persia, ende sijnder rijckdommen.
Dat .xxi. Capittel seydt vander vloet Eufra, dat ick gheloue dat si is de vloet Eufrates.
Dat .xxij. capittel seit vander stat Sambragante ende vander veruolginge der Sophien
Hier na volghet dat derde boeck dat spreect van Jndia.
Dat ander Capittel spreect vanden Soudaen van Cambia, ende van sinen houe.
Dat .iij. Capittel seyt vanden leuen ende seden des conincx Joghe.
Dat .iiij. Capittel seydt vander stadt Cevul, ende vanden zeden des volcx.
Dat vijfste Capittel dat spreeckt van Dabuli een stadt in Jndia gheleghen.
Dat .vi. Capittel van Goga, dat eylant in Jndia, ende van haren coninck.
Dat seuenste Capittel spreect vander stadt Dechan, ende van hare rijcdommen ende edele ghesteenten.
Dat .viij. capittel spreect van die neersticheyt bi sijn ridderschap.
Dat .ix. Capittel van Bathacala die stadt in Jndia, ende haer vruchtbaerheydt.
Dat .x. Capittel seyt van Centacula Onor ende Mangolor die steden.
Dat .xi. Capittel spreect van Cannonor, ende van haren vruchten.
Dat .xij. Capittel seyt vander stadt Bisinagar, int conincrijck Narsinga.
Dat .xiij. Capittel seyt hoe die Oliphanten genereren.
Dat .xiiij. Capittel seyt vanden Coninc van Narsinga ende sinen rijckdommen.
Dat .xv. Capittel spreect van Tormapatami, Pardarani, ende Capogato den steden in Jndia.
Dat .xvi. Capittel seyt van die machtighe stadt Calcoeten in Jndia
Dat .xvij. Capi. seyt vanden coninck tot Calcoeten ende des volcx gheestelicheyt, ende van haren ghelooue.
Dat .xviij. Capittel seyt vanden eten des conincx van Calcoeten ende wat daer volbracht wort.
Dat xix. capi. seyt vanden Bramini, dat sijn die priesters tot Calcoeten.
Dat .xx. Capittel seyt vanden ede[len], ende wat volc daer woont.
Dat .xxi. Capittel spreect van die cleedinge des conincx ende der anderen.
Dat .xxij. Capittel seydt vanden lichten diemen voor den Coninck, ende snachts in sijn palleys brant.
Dat .xxiij. Capittel seyt vanden vrienden die den Coninck af steruen, hoe si hen dan houden.
Dat .xxiiij. Capittel spreeckt vander heerlicheyt dyemen hout nae des Conincx doot.
Dat .xxv. Capittel seyt hoe die edelen bi wijlen verwisselen haer wijfs.
Dat .xxvi. Capittel spreect van die spijse der edelen ende des gemeynen volcx tot Calcoeten.
Dat .xxvij. Capit. seyt vander iusticien dye gehouden wert tot Calcoeten.
Dat .xxviij. Capittel spreect hoe dye edelen haer ghebet doen.
Dat .xxix. Capittel seyt wat dat si gebruycken in haren crijch.
Dat .xxx. Capittel seyt vander schepinghen tot Calcoeten.
Dat .xxxi. Capittel spreeckt vanden palleys des conincx tot Calcoeten.
Dat .xxxij. Capittel seyt vander specerijen die tot Calcoeten wascht.
Dat .xxxiij. Capittel seyt van sommighe vruchten tot Calcoeten.
Dat .xxxiiij. Capittel seyt vanden alder profijtelijcksten boom diemen als ic gelooue op eerde mach vinden.
Dat .xxxv. capittel seyt hoe dat si dat rijs sayen int lant.
Dat .xxxvi. Capittel seyt van dat gebruyck der medecijnen dien de crancken aldaer versoecken.
Dat .xxxvij. Capit. seyt vanden banckiers ende wisselaren tot Calcoeten, ende van des coopmans handelinge.
Dat .xxxviij. Cap. seyt hoe die Poliar, ende Harana haer kinderen opvoeden ende gheneeren.
Dat .xxxix. capittel seyt van sommige voghelen ende dieren die daer sijn.
Dat .xl. Capittel spreect vanden slanghen tot Calcoeten.
Dat .xli. Cap. seydt van een beuaert die dat selue volck doet om gratie ende aflaet te crijghen.
Dat .xlij. cap. spreect vander munten ghewichte, ende wat tot Calcoeten vercocht wert.
Dat .xliij. Capittel, van waer ende wt welcken landen die specerie tot Calcoeten wort gheuoert.
Dat .xliiij. capittel seyt van Caicolon der stadt, ende van der stadt Colon.
Dat .xlv. capittel seyt van Zioromandel een stadt in Jndia gheleghen.
Dat .xlvi. Capittel seyt van Zaylon van dat eylant daermen vele edele gesteenten vindet.
Dat .xlvij. Capittel spreect van den boom daer den caneel af coemt.
Dat .xlviij. Capittel seyt van Pelcacher een stadt in Jndia also ghenoemt.
Dat .xlix. Capittel seyt van Tarnasseri der stadt in Jndia.
Dat .L. cap. seyt van wilde ende tamme dieren die tot Tarnasseri sijn.
Dat .li. Cap. spreect hoe die coninck zijn wijf voor dat houwelic haren maechdom laet nemen, desgelijcken ooc dye cooplieden, ende edelen.
Dat .lij. Cap. seyt hoemen die doode lichamen behoudt in deser stadt.
Dat .liij. Cap. seyt hoe hen die vrouwen na den doodt van haren mannen also leuendich verbranden.
Dat .liiij. Capittel seyt vander boelschap der iongher luyden.
Dat .lv. Capittel seyt vanden iusticien tot Tarnasseri.
Dat .lvi. Capittel spreect vanden schepen tot Tarnasseri.
Dat .lvij. Capittel seyt vander stadt Bangella, ende van haer gheleghentheyt, ende van haren ghelooue.
Dat .lviij. Capittel seyt van sommige Christenen coopluden tot Bangella.
Dat .lix. Cap. seyt van der stadt Pego in Jndia.
Dat .lx. Capittel vander cleydinghen des conincx tot Pego.
Dat .lxi. Capitel seydt vander stadt Melacha, ende vander vloet Gaza, ende van haer hanteringhen.
Dat .lxij. Capittel spreect vander groter stadt Sumatria ende van Pider een stadt daer in gheleghen.
Dat .lxiij. Capittel seyt van driederley conditie des ligno aloe.
Dat .lxiiij. Capittel seyt vande cracht des goeden ligno aloe.
Dat lxv. Capittel spreect van een ander conditie des pepers, siden, ende ghelijck in dit eylant wascht.
Dat .lxvi. Cap. seyt vanden seltsamen handel die daer geschiet inder Jnselen Sumatria.
Dat .lxvij. Capit. spreect vanden huysen tot Bider, ende hoe si ghedect sijn, gelijc inden eylande Sumatria.
Dat .lxviij. Capi. spreect vander Jnsel Bandan, daer in noten ende naghelen wasschen.
Dat .lxix. Cap. seyt van dat Jnsel Monoch, daer die naghelen wasschen.
Dat .lxx. Cap. spreect van dat eylant Borney ghenoemt.
Dat .lxxi. Capit. seyt hoe die scipluyden hen houden, met den scepen tegen dat eylant Giaua.
Dat .lxxij. Capittel, vanden eylande Giaua, ende van haer gelooue, leuen, ende wat daer wascht.
Dat .lxxiij. Capittel seyt hoe datmen aen sommige plaetsen inden eylande die oude menschen vercoopt ende etet.
Dat .lxxiiij. Capittel, hoe dat dye sonne een middage spera maket, ende van besneden knechten diemen daer vercoopet.
Dat vierde boec spreect vanden wederkeeren.
Dat eerste Capittel spreect hoe dye twee Christenen wederom trocken tot Melacha.
Dat ander capittel spreect van mijn wedercoemst anderwerf tot Calcoeten, ende dat ick aldaer een weynich tijts bleef.
Dat derde capittel spreeckt hoe dat ick een medecijn meester werdt.
Dat vierde capittel seyt van nyeuwe tijdinge die twe Persianers brachten in Calcoeten.
Dat vijfde Capittel seyt hoe dat die Heydenen malcanderen in haer kercke beroepen.
Dat .vi. Capittel spreeckt van mijnder vlucht wt Calcoeten.
Dat .vij. Capittel seyt hoe ic vloot van Canonor tot den Poortegaloosers.
Dat .viij. Cap. seyt vander rustinge des Conincx van Calcoeten, ende van sinen crijchsvolck.
Dat .ix. Capittel seyt vanden crijch die de Portegalosers metten coninc tot Calcoeten hadden, ende hoe dat si victorie hielden.
Dat .x. Capittel seyt hoe dat ick van des Conincx stadthouder ghesonden wert tot Canonor.
Dat .xi. Capittel seyt van den slach die wi deden teghen dye inwoonders des eylants Panani.
Dat xij. Capittel seydt hoe die stadthouder sommige ridders maecte aen den oeuer der zee, ooc hoe hi scepen ende sommige huysen verbranden liet.
Dat xiij. Capittel seyt wat lant ende eylanden dat ic ghesien hebbe in Etiopia op die wederkeeringhe van Canonor na Lisseboenen.
Dat .xiiij. Capittel seyt van dat Eylant Mozambich ende van haren inwoonders.
Dat .xv. Capittel seydt van Capo de bona sperantia.