Dat .viij. capittel spreect van die neersticheyt bi sijn ridderschap.
DJe voorgenoemde coninc van Dechan voert altijt crijch metten coninc van Narsinga, ende den meestendeel sijns crijchsvolcx sijn vreemde ende wtlantsce witte luyden, ende dat volck des lants is bruynswert volc. Dese coninc is seer rijck, ende hout al sijn soudeniers heerlic met grooten cost, daerom heeft hi die beste crijchsluden die in de landen sijn, diesgelijcken hout hi op der zee veel schepen van oorlogen, ende is den Christenen een groot vyant, also trocken wt in een stadt vijf dachreysen van daer gelegen die was genoemt Bathacala.