Dat .lvij. Capittel seyt vander stadt Bangella, ende van haer gheleghentheyt, ende van haren ghelooue.
OP dat wi wederom op ons propoost ende op ons reyse comen, want wi langhe inder stadt Tarnasseri gheleghen ende gherust hadden, so quam mijn begheerte weder te schepen, ende ick werdt der saken eens met mijnen geselle, die eensdeels sijn coopmanscap vercocht hadde, so maecten wi ons weder op een schip, ende sceepten vanden lande tegen der stadt Banghella bi seuenhondert mijlen gheleghen van Tarnasseri, die voeren wi ter zee in .xi. daghen met goeden winde, dese stadt is een die beste stadt dye ick oyt gesien heb, die heeft een groot lant ront om hare, ende dat is een machtich conincrijck. Die Soudaen deser stadt is een Machomettaen oft heyden, ende vermach twee mael hondert duysent mannen te voete ende te peerde te brenghen int velt. Ende sijn gheheel conincrijck hout machomets gelooue, ende hi heeft altijt oorloge met den coninc van Narsinga, hiet is oock dat volcomenste lant als ick ghelooue, van coren, vleeschs, ende bouen maten veel suyckers, des ghelijcken van gingeber ende Catoen, dat op aerden is, aldaer sijn die rijckste cooplieden oock een groote menichte die in veel plaetsen oft steden gheuonden mogen worden.