Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Deel 1] Voorberigt. Inhoud. Verhalen. Wichard van Pont. I. Wichard van Pont. II. De vorstin in het dorp. Lenora. De zwarte vrouw. Vervolg der vertelling Lenora. De verjaardag. Sermoni propiora. Adolf en Emma. Folpert van Arkel. Vervolg der Romanse Adolf en Emma. De hoofdige boer. Eene Zutphensche Vertelling. Het verschijnsel. Ada en Rijnoud. Hoop verloren; trouw bewaard. (Cats nagevolgd.) Het vogelschieten. Eene Zutphensche Vertelling. De schat. Vulcanus wraak. De tuchtiging der Algerijnen, op den 27 van oogstmaand 1816. In Boeren-Zutphensch. Zangstukken. Ariadne. Eene Cantate. Cantate, voor het natuurk. gezelschap te Zutphen, onder de spreuk: Nut is ons doel. De zee. Eene Cantate. [Deel 2] Inhoud. Kerkgezangen. Opdragt der kerkgezangen, aan Winanda Mathilde, Caroline Sophie, Hugo Karel, Maurits Everard Hugo, Winand Carel Hugo, Charlotte Everdina Winanda, Willem Constantijn Arnold, Mijne Lieve Kinderen. (Geschreven in Sprokkelm. 1819) Zangstuk voor het kerkfeest van Jezus geboorte. Zangstuk, voor het kerkfeest van Jezus opstanding. Zangstuk voor het kerkfeest van Jezus hemelvaart. Mengeldicht. Krijgslied. In December 1813. Wilhelmus. Dischlied. Groete, aan hare Koninklijke Hoogheid, mevrouw de prinses weduwe van Oranje-Nassau, Bij hare terugkomst in Nederland, Lochem doorreizende; den 8 Januarij 1814. Aan de stad Parijs. In Maart 1815. Het vaderland. Een feestelijk Lied. Welkom, aan den koning en zijn huis. Ter eerste viering van den slag bij Waterloo, in eenen Vriendenkring, op het land, gezongen; den 18 van Zomermaand 1816. Feestzang, Voorgelezen aan de plegtige Maaltijd, bij de Inwijding van het Geldersche Atheneum, te Harderwijck; den 23 van Louwmaand 1816. Algiers gestraft, door de vereenigde Britsche en Nederlandsche vloot, op den 27 van Oogstmaand 1816. De grondlegging van Ruslands zeemagt, feestelijk gevierd, door Peter den Grooten, op den 23 van Oogstmaand 1723. Aan de eenvoudigheid. Na eene zware krankte. Verlangen. Herdenking. Vertrouwen. Het kleinste veiligst. Aan mijne gade: Johanna Andrea Charlotte van der Muelen. Het geluk. De joodsche looverhut. Een Geldersch lied. Zang bij de weende, in 't Hanoversche. De min. Aan Favonius De bruidegom aan Aurora. Roosje. Een Liedjen uit den Riddertijd. Aan de maan. Zefir en Chloris. De ooijevaars. (Cats nagevolgd) Bede aan Mavors. Spoor aan den naneef. Aanhangsel van de Bede aan Mavors. Aan mijne dennen. Op het gezigt van trekkende kraanvogels: (Cats nagevolgd) Meizang. Lentezang. De haarrook. Oogstlied. De winterroos. De winter. Zang bij den haard. Aan den heer, Mr. H.A. Spandaw. Ten geleide van een' haas, aan eenen vriend gezonden, op zijn' verjaardag. Rhetorijckelijc ghecomponeert, den neghentienden van Wintermaent. Aan Luna. Na de beschouwing van een' Luchtsteen. Jamben. Jamben. Puntdichten. Geene ontdekking van herschel. (Het Fransch van Pardaillan verkort) Aan Adrast. Woordspel. Huiskrakeel. Sprekende rook. (Aristophanes; de Wespen; vs. 136 enz.) Hein. De d* vertoond. (Uit het Fransch ontleend) Myrons koperen koe. (Vrij naar de Anthologie) Onder het beeld van Amor. (Naar een Fransch Bijschrift) Vrienden. (Uit Engelsch Ondicht) Aan K. Op eene kwaadspreekster. (Gevolgd) Aan vrouwensmaders. Op het beeld van eene schoone vrouw, door haar zelve in glas gesneden. (Naar Huijgens) Tegen Adam. Hans Tonka. Kleant. Aan een' vriend. Aan een' navolger. Bekrompen oordeel. Het lange puntdicht. Aan X. Duisterheid. Homerische vermaning. (Ilias; Zang 1; vs. 197) Op Orgon. Voorzigtigheid. Op Coo, den reformateur. Zucht van een' boer. Ter gelegenheid van zekere publicatie, in 1800. Geene verklaring. Aan A. B. C. enz. Doop tegen doop. Aan de Britten. Verboden triomf. Voor een afbeeldsel van den scheepsbevelhebber Blois van Treslong. Bij den stervenden Cato. (In den Manheimschen Tafereelschat; door Troost) Marten van Rossem. Aan W. Schoone smart. De dood. (De geest van Gamberuccis Sonnet la Morte) Verdraagzaamheid. Holland. Brieven. Brief, aan eenen Vriend, in het Munstersche. Tweede brief, aan Denzelfden.