Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Roosje. Een Liedjen uit den Riddertijd. Wat wt den ooghen is, ist haest vergheten. Colijn van Rijssede. Spiegel der Minnen. Held Diedrik nam, de Min ten spijt, Zijn slagzwaerd, van de Paus gewijd; Zwoer trouw in Roosjes handen, En trok, langs zee en zanden, Voor Acris muur, ten strijd. Zijn Liefje zwijmde, in stervensnood. Zij riep zijn naam; zij riep den Dood, Drie lange zomerdagen. Toen zeeg zij, mat van klagen, Een trooster in den schoot. [pagina 91] [p. 91] De Ridder keert van Jaffa's kust, In 't eind op zoeter krijg belust; Hij vindt het ja gesproken; Het Roosjen afgebroken, En gaat alleen te rust! Gij Jongers uit de school der Min, Let wel! mijn zang heeft leering in: Geen smart kan eeuwig duren! Een togt voor Acris muren Kost menig zijn vriendin! Vorige Volgende