Gedichten
(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Kerkgezangen. | |
[pagina 2]
| |
De insteller van onzen heiligsten godsdienst heeft - de hemelsche vreugde ook onder zulke beelden voorgesteld, waarin de muzijk geen geringe plaats bekleedt; en waarom zouden wij dan ook deze kunst in al hare krachten aan den godsdienst hier op aarde niet toewijden? | |
[pagina 3]
| |
Opdragt der kerkgezangen, aan
| |
[pagina 4]
| |
Mijn Zevental, ik wij' u deze Blaân!
Moog' hier, na mij, dit Liefdeteeken staan.
Verdorr' mijn Krans, maar spreke nog dit Woord
Uw Grijsheid toe, en zij 't van God verhoord!
‘God blijve uw schild! Uw paden rigte Hij,
Het dreigend en het lokkend Kwaad voorbij.
Hij veste uw oog, door 's waerelds neevlen heen,
Op 't eindperk, dat, na 't scheiden, ons hereen'.
Is u geen Hooge Staat, geen Weeld' bereid,
Zijn Vaderhand geve u Genoegzaamheid.
Zij geve u rust na zwoegen; kalmte in leed;
En, prangt de Nood, een Vriend tot hulp gereed.
Zij schenke, uit al het aardsche, u 't Beste Goed:
Eens de Oudervreugd, die Gij mij smaken doet!’
|
|