Gedichten
(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
II.Judea slaapt; der Wijzen oog alleen
Ontwaart de ster, die aan de kim verscheen.
Door Bethlehem weêrgalmt een hemelsch lied;
Judea slaapt, en hoort de zangen niet.
't Is zegepraal - 't is waereldsche oppermagt
Wat Israël van zijn Messias wacht!
Hij komt; maar, ach! het ijdel zelfbedrog
Vindt Jezus Kribbe, en zoekt den Heiland nog!
't Voorspelde aan Abraham zien wij vervuld!
Geen waan, die ons met twijflings nacht omhult!
Een Christenschaar knielt naast de Herders neêr:
‘Maria's Zoon is Gods Zoon, onze Heer!’
| |
III.Ja, Christnen! zinge ook uwe stem
Den Lofzang, boven Bethlehem
De wolken uitgedrongen!
| |
[pagina 7]
| |
Al straalt Gods licht het zwerk niet door,
Gelijk het straalde, om 't heilig koor,
Toen duizend Englen zongen;
Hij schenkt toch Bethlems Lied gehoor!
Zingt! Prijst, met dankbre tongen!
| |
IV.
| |
[pagina 8]
| |
V.
Zangkoor.
Zoon des Menschen! vreugde en vreê
Bragt uw komst den volken meê.
't Juk der Wet zoudt Gij verbreken;
Licht voor onzen voet ontsteken;
Eenen band van broedermin
Strenglen om heel 't aardsch gezin.
In uw wandel, vrij van smet,
Werd een voorbeeld ons gezet;
Door uw Leer een God verkondigd -
Eindloos goed, waar zwakheid zondigt -
Liefde, ontferming zonder peil -
Aller hoop, en aller heil!
Telg van Juda! zaligheid
Was uw Moeder toebereid!
Moest een zwaerd haar ziel doorsnijden;
Jesse's Dochter kent geen lijden,
| |
[pagina 9]
| |
Als haar Zoon - haar Zoon herleeft!
Als de Leeuw verwonnen heeft!
| |
VI.Voor ons zal ook een dag van blijdschap gloren!
Wij zullen eens des Vaders Uitverkoren,
In 't stof der needrigheid met ons geboren,
Op 's hemels wolken zien!
Hem, die, gekweekt in Armoês schaamle woning,
Versmading oogstte, en smart, voor deugdsbelooning -
Hem zullen wij - ja, Hem! der eeuwen Koning!
Als de Englen hulde biên!
| |
VII.
| |
[pagina 10]
| |
Voor hen, die 't heil des Heeren wachten,
Zijn bergen vlak, en zeeën droog!
O zaligheid, niet aftemeten!
O vreugd, die alle smart verbant!
Daar is de vreemdlingschap vergeten,
En wij, wij zijn in 't Vaderland.
(Tweede Rust)
| |
VIII.
Zangkoor.
Gij Feest, gevierd door 't juichend christendom;
Gij Feest van Bethlems Nacht!
Gij Lied, des Danks, die naar den hemel klom,
Voor 't Heil ons toegebragt!
Bind gij eens 's waerelds volken zaam;
Van op- tot ondergang!
Zij Jezus Komst, en Jezus Naam
Eens aller Feestgezang!
| |
[pagina 11]
| |
De ster gelijk, die, boven Ephrata,
Ten Wonderteeken stond,
Blink' Waarheids glans, dat ieder tot Hem ga,
En luistre naar zijn mond.
Dat, wie daar twijfelt, kome en zie,
En spreke: ‘uw juk is zacht!’
Dat Liefde als hoogste wet gebiê,
Bij Adams Nageslacht.
Daal zoo de Geest òp al uw Kindren neêr,
O Vader! wek dat licht! -
Voltooi uw werk; ontsluit elks oor, o Heer,
En open elks gezigt! -
Roepe een altaar de Volken zaam;
Van op- tot ondergang!
Zij Jezus Komst, en Jezus Naam
Het groote feestgezang!
|
|