Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] De winterroos. Versliept gij 't zoet der Lentedagen, Traag Roosje, dat gij nu nog waakt? Uw Zusters toefde, in hof en hagen, Een rust, die gij alleen niet smaakt! Moge u de storm ten Zefir wezen, Arm Bloemtje, spreek, wat wint ge er bij? 't Genot der vreugd, hoe uitgelezen. Is, ongedeeld, van geen waardij. Vorige Volgende