Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Ter eerste viering van den slag bij Waterloo, in eenen Vriendenkring, op het land, gezongen; den 18 van Zomermaand 1816. Gij Heldenschaar, in 't eigen perk gevallen, Waar Nassaus Telg zijn bloed vergoot, En 't woelig Hoofd van Frankrijks duizendtallen De leste maal 't vergeldend zwaerd ontvlood! Wat klaagden wij, dat u geen eerkrans loonen, Geen juichend lied ontvangen mogt? Niet onze hand - zij zelve moest u kroonen, Die ongezien aan uwe spitse vocht. [pagina 47] [p. 47] Bedekk' het veld uw rustplaats voor onze oogen: Dien grond, eens daavrend van uw strijd, Heeft Marlborough - heeft Freedrik, uit den hoogen - Heeft Maurits Geest met zegen ingewijd. Uw stem, den duistren grafkuil uitgedrongen, Zal spreken tot ons Nageslacht; Als 't Vaderland, door nieuwen krijg besprongen, Zijn redding weêr van u gelijken wacht! Vorige Volgende