Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Zang bij den haard. Welkom, Winter! kraakt uw ijs? Vult uw sneeuw de dalen? 'k Heb hier dooiweêr aan den haard, En geen brand te halen. Blaast gij storm, door 't vliegend zwerk? Muur en dak kan 't lijden. Giet gij vocht in stroomen neêr? 't Valt mijn glas bezijden. Krimpt de dag? te minder nood, Om bij licht te gapen. Rekt de nacht? het komt hem wel, Die gepaard mag slapen. Laat de hof geen sappig ooft Op mijn tafel blinken? [pagina 129] [p. 129] Drooge spijs teert even goed, Bij wat ruimer drinken. Plas dan, Winter, met uw nat; Storm en vries daar buiten; Jaag uw ligte vlokken rond, Voor mijn digte ruiten; Geef ons half rantsoen van dag, En een schotel minder; Welgemoed, bij zang en wijn, Klaag ik van geen hinder. Vorige Volgende