Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Op het gezigt van trekkende kraanvogels: (Cats nagevolgd) Laatst, als ik, op mijn eenzaam pad, Door Wijnmaands bleeke loover trad, Zoo kwam van ver een vreemd gerucht; Zoo kwam een lange Kranenvlugt, En hield naar 't wijkend avendlicht Het spitse van heur schaar gerigt. De troep ontging mijn oog weldra, Maar liet me een diep gepeinzen na. Ik dacht: wat hier omlaag geschiedt, Des kreunt zich ginds de Vogel niet. [pagina 114] [p. 114] Of bergen siddren op hun voet, Door 't worstlen van den sulfergloed; Of stroomen steigren uit hun boord; De Vogel zweeft gelaten voort. Hem trekt zijn doel, naar 't eind der baan, Door 't vredig zwerk, staâg westwaart aan. Hoe lang zijn togt ook duren mag, Hij roert de vleugels dag aan dag; Hij vult de lucht met blij geschal, Gedenkend waar hij rusten zal! Mijn Ziel, raap wijsheid uit dit werk! Houd uitgespreid uw rappe vlerk. Hoe drok de slaafsche waereld woel', Blijf staâg gedachtig aan uw doel! Blijf staâg gedachtig aan de kust, Die aller zorgen woeling sust. Het zwerk, waarin u stilte beidt, Dat is de hoop der eeuwigheid. [pagina 115] [p. 115] Zij heffe u boven 't aardsch gedrang; Zij stemme u vaak tot blij gezang. Al rekt de baan, word nimmer moê: Bij d' eindpaal lacht een krans u toe. 1818. Vorige Volgende