Gedichten(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Aan de eenvoudigheid. Breng mij, zachte Eenvoudigheid, Waar de stulp uw schreden beidt; Die het eiloof half omvangt; Daar de bloeitak over hangt. Leid mij tot uw klein gezin, Als een trouwen jonger, in; Doe mij, luistrend naar uw mond, Waarheids echte leering kond. Dat mijn oor geen woest geschal Boven eedlen zang gevall', Noch mijn oog een bont vertoon, Meer dan oudheids zedig schoon. [pagina 62] [p. 62] Waag ik eens de lier te slaan; Spoort mij pligt tot handlen aan; Schoone Nimf! ontsta mij niet: Tooi mijn Leven en mijn Lied. 1793. Vorige Volgende