| |
| |
| |
Inhoud.
Bldz. 1. |
VERHALEN. |
Bldz. 2. |
Laat verheven Geesten van groote daden zingen, een eenvoudig verhaal is mijne taak, en ik heb aan kleinen lof genoeg. |
Bldz. 3. |
Wichard van Pont. De eerste aanleg van dit stuk heeft, in 1793, eene plaats gevonden, in de te vroeg gesloten Bijdragen van de Heeren Feith en Kantelaar. Wat van het behandelde onderwerp, bij Slichtenhorst, wordt gevonden, en mij dienstig was, bepaalt zich tot het volgende: ‘'t Is eene verouderde dwaling, dat Gelderland weleer door zeker gruwzaam Dier is geplaagd geweest, hetwelk, onder eenen eik schuilende, de velden rondom woest en onveilig zoude gemaakt hebben, en menschen en vee of ingezwolgen, of met zijnen adem gedood. Welk Ondier, door Wichard, Heer van Pont, doorstoken zijnde, heeft deze Held, naar het laatste gehuil van het Beest, dat stervend: “Gelder! Gelder!” had uitgeroepen, eene stad, die hij, aan de zamen- |
| |
| |
|
vloeijende stroomtjes de Niers en Wije, stichtte, tot eeuwige heugenis, Gelder genoemd. De Zeeuwsche Tijdschrijver Jan van Reijgersberg zegt, dat Gelderland, in die tijden Ponthis zoude hebben geheeten. Wichard trouwde de Dochter van Herman, Graaf van Zutphen. De Hoofdkerk der stad Zutphen was, van onheugelijke tijden af, aan de Heiligen Peter en Walburg toegewijd.’ |
|
Bldz. 5, reg. 5: ‘De Hemel wil 't’ In 1095, riep men ook, op het Concilie van Clermont: Diex el volt! |
|
Bldz. 7, reg. 5: ‘driereis negenmaal’ Van de eerste tot ruim aan het midden der negende eeuw. |
|
Bldz. 7, reg. 9: ‘Gelder’ Prozaïsche Etymologisten - uit de school van den schrijver der République des Champs Elysées - zullen den naam van Geltar, of Gelder, ook nog erkennen, in dien van Gelster, een Dorp, gelegen in Gelderland, Kwartier Zutphen, waar de Kleine Brukters plagten te wonen. |
Bldz. 17. |
De Vorstin in het Dorp. Kleed u aan, en laat ons (de Vorstin) gaan nien. Denkbeeldige personen, plaatsen en omstandigheden. |
Bldz. 29. |
Lenora. |
|
Bldz. 34, reg. 11: Het gebruik van het Buskruid, in den oorlog, kwam op, in de veertiende eeuw. |
|
Bldz. 37, de laatste Noot: De oorsprong van dezen naam wordt anders, door de overlevering, gebragt tot later' tijd, te weten, tot het begin der zestiende eeuw, toen een aantal |
| |
| |
|
Zutphensche burgers, in een werk, tegen het Huis Ter Wildenborch opgeworpen, over de kling werd gejaagd. Zie Slichtenhorst; bij wien, zeer verkeerdelijk, de herhaalde ontzetting van gemelde Huis eene ‘Belegering door Roelof van Anhalt’ wordt genoemd, en 1506 en 7 door een verward zijn geworden. Het ‘Blockhuijs vur der Wildenburch’ komt onder anderen, voor, in een stuk van het begin der zestiende eeuw, zijnde de ‘Reeckenscappen Henderick van Twijckells’, wien, voor den Wildenborch, een paard werd doodgeschoten. ‘De Scholtz van Lochem’, door wien hij ‘verschreven’ was, gaf hem een' ouden schimmel in de plaats: ‘dair vur dede mij Derick van Keppel sijnen olden grawen, die nijet halff soe guet en was.’ |
Bldz. 41. |
De zwarte Vrouw. |
|
Bldz. 42, reg. 5: Staveren of Staverden is een Adelijk Goed en Landhuis op de Veluwe; bij Slichtenhorst ‘de Vlekke Staverden.’ Achter de hoven van het huis schuilt een Eilandje, van oudsher Eleonores Pol genoemd. De overlevering wil, dat hier een Kluizenaar gewoond hebbe, en men heeft er oud metselwerk opgedolven, dat de grondslag van een klein Gebouw scheen geweest te zijn. |
|
Bldz. 44, reg. 13: Zweder Rodebaard komt bij Slichtenhorst in een verdrag van 1372 voor, als toenmalig Bezitter van ‘den Huis ende Goede ter Wildenborch’. Naar mijn verhaal was dit bezit onregtmatig. In ondicht evenwel houde ik Zweder voor den derden Zoon van Hendrik van Wisch en |
| |
| |
|
Elisabeth van Bronckhorst, en weet geen kwaad van hem. |
|
Bldz. 48, reg. 4: Binnen den ‘Kring Wildenborch’ zagen scherper oogen dan de mijne, toen ik jonger was, nog een vrouwelijk spooksel ‘de Zwarte Juffer’ (bij Onregtzinnigen ‘de Witte’) des nachts omgaan. |
Bldz. 49. |
De Verjaardag. De dagelijksche wijs van spreken nabijkomende. |
|
Bldz. 55, reg. 14; De Fuchsia werd, eenen tijdlang, bij de Utrechtsche Tuinlieden, Nahusia genoemd. |
Bldz. 59. |
Adolf en Emma. Omtrent deze en de volgende Romanse wordt het noodige aangemerkt in het Tweede Stuk, Bldz. 177 enz. |
Bldz. 66. |
Folpert van Arkel. Men kan, bij Slichtenhorst, ernstig genoeg verhaald vinden: dat Folpert van Arkel, wiens ‘galgerij’ God ten laatste verdroot, en wraak riep tot den hemel, te Haestrecht, op helderen dag, en in 't gezigt van zijne ‘kamer-raeden, met een vlucht’ werd opgenomen, en ‘sinds niet meer gezien’ is; alleen ‘droppelen bloeds’ op de plaats van zijne verdwijning, overblijvende. Heda zegt, dat Folpert ‘met wijn overladen’ werd weggehaald. Een genealogist zou' den naam van Folpert misschien wel voorbij de twaalfde eeuw, in de stamtafel der Arkels, kunnen zetten; doch ik zal mij dienaangaande, niet ontschuldigen, dewijl ik het daarvoor houde: dat niemand zijne genealogische, chronologische en dergelijke kennis zal willen zamenrapen uit Romansen en uit Dichterlijke Vertellingen, |
| |
| |
|
waarin menigmaal, opzettelijk, zoo wel anachronismen, als zonden tegen het costuum, worden begaan. ‘Men moet de waarheid uit andere bronnen scheppen’ zegt Wagenaar, van Vondels Gijsbrecht van Amstel sprekende. |
Bldz. 74. |
De Hoofdige Boer. reg. 3: De Duiker is sedert kort een Brug geworden. Den Vriend, die mij zulks berigtte, moest ik, met den man uit de Encyclopedie (art. Histoire) ten antwoord geven ‘j'en suis fàché, mais mon siége est fait.’ Reg. 8: Voord: Engelsch Ford; Hoogd. Furth; bij Kiliaan als oud opgeteekend, doch in het Zutphensche nog zoo levend als de namen van plaatsen met dit woord zamengesteld, gelijk Ligtenvoorde, Montfoort, Voorthuizen, Vorden. In het Nederd. Taalk. Woordenb. is Voord niet te vinden. Bldz. 78, reg. 15: Het moeder worden buiten het huwelijk werd, naar de oude Geldersche wet, met geldboete gestraft. Reg. 20: De naam van Scholte is, sedert lang, een bloote titel van eer, welken sommige oude en grootere landhoeven, in het Kwartier van Zutphen, aan derzelver eigenaars of bruikers, uit den boerenstand, mededeelen. Iets wezenlijks, onder mijne oogen, voorgevallen, deed mijnen Hoofdigen Boer ontstaan. Of bij het Engelsche Vertelsel ‘the Miry Way’, waaraan ik het Bovenschrift en de geheele kleur van mijn stukje schuldig ben, ook eenige waarheid tot grond is gelegd, durf ik niet zeggen. |
Bldz. 82. |
Het Verschijnsel. Zij traden eenzaam, door de duistere schaduw van den nacht. Die het onderwerp op eene andere |
| |
| |
|
wijs behandeld verkiest te lezen, kan, in het Fransch, Le Sages Bachelier de Salamanque, en, in het Engelsch, de Gedichten van Gay naslaan. |
Bldz. 88. |
Ada en Rijnoud. Goldsmiths schoone ‘Edwin and Angelina’ gaf, voor ruim dertig jaren, aanleiding, tot het eerste ontwerpen van deze Romanse. Onze Dichter, bij uitnemendheid, heeft de Engelsche Ballade, aan de Nederlandsche Lezers, geheel doen kennen. Zie Mengelpoëzij van Bilderdijk, Vervolg, Bldz. 202. |
Bldz. 99. |
Hoop verloren; Trouw bewaard. Het Steenschrift, waarvan de vier laatste regels dezer vertelling spreken, is, te Harderwijck, buiten aan de Kerk, in den voet van eenen Pilaar vastgemetseld, en letterlijk dit: Anno 1647. Spygelt v hier an vrow ende man. Prozaïsche overleveringen willen, dat de steen met dit opschrift, van voor een afgebroken knekelhuis, naar zijne tegenwoordige standplaats verhuisd is. Mijn Lezer weet, waaraan hij zich te houden hebbe. |
|
Bldz. 109, reg. 3: ‘Veluws Baak’ is ingestort, den 28 van Louwmaand, 1797. |
Bldz. 110. |
Het Vogelschieten. Het tweede viertal regels bedoelt het gebruik, in een groot gedeelte van het Kwartier van Zutphen, voornamelijk den Boerenstand eigen, om, bij feestelijke maaltijden, Rijstenbrij en Stokvisch op tafel te zetten. Reg. 11 en 12: Door de vioolsnaren boven den kam te strijken, noodigt de boerenspeelman de jonge luiden tot kussen uit. |
| |
| |
Bldz. 119. |
De Schat. Niets is er, of het wordt op onderscheiden wijze verhaald. |
|
Bldz. 121, reg. 6: ‘Nekromant’ zwartkonstenaar. Reg. 7: ‘Sint Stoffel’ ‘Die heremijt seide (tot Cristoffel) om dattu groot biste van maecsel ende starc van leden wilstu daer sitten bi die riviere, ende allen luden overdragen so sal die coninc’ e.z.v. Passionale: Die Legende van Sinte Cristoffels. |
Bldz. 125. |
Vulcanus Wraak. De Rederijkkamer, genaamd ‘De Goudsbloemen’ werd, in of kort voor 1437, binnen Gouda opgeregt, en bernieuwd in 1786. |
Bldz. 131. |
De Tuchtiging der Algerijnen. Men zal het Vriend Engbert wel ten goede houden, dat hij de Moordenaars van Bona te Algiers plaatst, waar naderhand het getal der christenslaven, onder het bombardement geslagt, zich tot tweeëndertig bepaalde; dat hij van den Koning een' Prins maakt; de Mahometanen voor Heidens uitscheldt; enz. enz. |
|
Voor mij zelven durf ik ook, bij Nederlanders, op toegevendheid hopen, met betrekking tot de herhaalde behandeling van het zelfde onderwerp ‘de Kastijding der Algerijnen’ in het Eerste en in het Tweede Stuk van deze Gedichten. Wie, dien, onder ons, het hart op de regte plaats zat, heeft den wakkeren Luitenant - thans Kapitein Luitenant, en Ridder - Arriëns niet juichend verwelkomd, toen de verworven glorie, bij het Haagsche Feest, door hem |
| |
| |
|
werd aangekondigd! Wie verheugt zich niet, in de menigvuldige bewijzen van het uitmuntend gedrag, door onze zeelieden, voor Algiers, gehouden! Bewijzen, die zoo luisterrijk schitteren, in de Belooningen, door de hand van onzen Koning, aan dezelve toegereikt - die glansrijker nog (omdat bij den vreemden Vorst alle verdenking van vooringenomenheid moet ophouden) - Die glansrijker nog, zeg ik, uitblinken, in de benoeming van onzen Admiraal Van de Capellen, tot Ridder Commandeur der Engelsche Bathorde; in den dank, door beide de Huizen van het Engelsche Parlement, met algemeene stem, onzen vlotelingen toegekend; in den Eeredegen, door den Hertog van Clarence, als Groot Admiraal van Engeland, namens de Marine aan onzen Admiraal gegeven; in de overleggingen bij eenen Engelschen Kabinetsraad plaats gevonden hebbende: of men ook onze zeelieden zou' laten deelen, in de buitengewone ‘Prize Money’, aan de Britsche toegelegd! - En, zoude ik het meest sprekende bewijs van de verdienstelijkheid der onzen niet durven noemen? wij vinden zulks in het naijverig stilstaan van zoo vele pennen, aan de overzijde van het Kanaal, als daar iets, nopens den Aanval op Algiers, wordt geschreven, en de Nederlanders zouden moeten geprezen worden, indien men hunne tegenwoordigheid bij den strijd vermeldde! Op een deel der Natie aldaar blijft toch, in weerwil der edelmoedigheid van het Bestuur, nog toepasselijk, wat Curtius van Alexander zeide: ‘dat hem |
| |
| |
|
altoos, wat anderen aan roem werd toegekend, van den zijnen scheen afgeknot.’ Hield Torrington zich achter, in den Zeeslag voor Bevesier, bij slot, moest blijken, dat zijn gedrag niet berispelijk was geweest; en onze brave Evertsen, hem dus niets te verwijten hebbende, verloor zoo veel aan eer, als de andere won. Streden de onzen heldhaftig, aan de zijde van hunne Bondgenooten, om, veertien jaren later, Gibraltar te vermeesteren, bij geenen overzeeschen geschiedschrijver werd hun regt gedaan. Zoo plagt het te zijn! Dit wisten wij; en het diepe stilzwijgen, waarmede het loffelijke gedrag, door een' aanvoerder van een' der Nederlandsche krijgshoopen, met de zijnen, gehouden, in een berigt wegens den Slag van Waterloo, was voorbij gegaan, moest dan ook weder, in onze dagen, de opmerkzaamheid der belanghebbenden gaande maken. De groote Wellington heeft hun dezelve niet ten kwade geduid. Na het scheelzien, dat op den togt naar Algiers, bij de eilanders, is gevolgd, ware zij nog ligter te verschoonen geweest. |
Bldz. 141. |
ZANGSTUKKEN. |
Bldz. 142. |
Wie treft het hart als gij, Harmonia! Wie, die 't als gij verheft! |
Bldz. 143. |
Ariadne. |
Bldz. 151. |
Cantate voor het Natuurk. Gezelf. te Zutphen. Ettelijke jaren geleden, werd dit Zangstuk, met eenige afwijking van het hier gedrukte, binnen Zutphen uitgevoerd. De Muziek voor hetzelve was opgesteld, door wijlen den verdienstelijken J. Bosch. |
| |
| |
|
Bldz. 153, reg. 4: ‘Het vuur ontleedt ze’ Ik bedoel de onderscheiding van licht - en warmtestof. |
Bldz. 156. |
De Zee. Opgesteld, om in eene Nederlandsche zeestad te worden gezongen. |
|
|