Gedichten
(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Aan de stad Parijs.
| |
[pagina 41]
| |
Vergode Kunst, te schendig zaamgehaald:
Een Krijgstrofee, waaraan de lauwer faalt!
En gij..? Des Waerelds Hoofdstad, in uw waan!
Hebt ge iets, uit dank, voor 's waerelds heil gedaan?
Uw moed, eens blind misbruikt, herleefde hij,
Tot steunsel der verjongde maatschappij?
Viel, op uws Konings wenk, de Dwingeland,
Met diefsche list gekeerd van Elba's strand?
Laaghartige! - verschoond door zwaerd en dolk,
Toog Hij - toog, neven hem, dat oorlogsvolk -
Aan spade en spoel, aan orde en rust ontwend -
Dat, zonder wet, alleen zijne aadlers kent!
Zoo huldt gij dan, van nieuws, tot overheer,
Den Afgod,Ga naar voetnoot(*) die zijn wagentroon weleer
Zag voortgesleept, door eene ontzinde schaar,
Toen Dweepzucht in heur bloed smoorde, achter haar;
Toen, omgevoerd op alverplettende as,
De wreevle Grijns een schrik der Menschheid was? -
| |
[pagina 42]
| |
Europa staarde weêr dien gruwel aan? -
Dit hoopt gij? - 't Zal den Afgod nederslaan!
Zijn Priesterdom, van 't vet der offren zat,
Met Hem! en deelen zijner Templen schat!
Droom' vrij een Onverlaat, die redding vond,
Waar - (boven Moskows puin!) - de Seraf stond,
En tot het zwerk en tot de waaren sprak:
‘Verdelgt!’ Waar angst, noch smart, noch dood ontbrak,
Al zwierf de lans ver af, al sliep de kling;
En minst rampzalig scheen, wie vroegst verging!
Hij droome, daar hij 's Regters wraak belacht,
Van meerder zegepronk, u toegedacht,
Lutetia! Zie ginds - zie rondom uit; -
Wat vindt uw oog, als 't aan den grenskring stuit? -
Geen Legers - neen! 't zijn Volken! opgestaan
Van d' eenen tot den andren oceaan.
Zie duizend duizenden! hun schrikbaar tal!
En... God is 't! God! die hen geleiden zal!
|
|