Gedichten
(1820)–A.C.W. Staring– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Aan Luna.
| |
[pagina 137]
| |
Gij moogt dan mikken - al of niet;
Een blinde smeet kon raken;
En steendigt weet men, hier te land,
Geen vilten hoed te maken.
Kortom, wij zijn het gekken wars!
Dit had ik u te melden.
La Lande staat als schildwacht uit; -
Nog eens, dan zal 't u gelden!
Hij spreekt, en Po en Rhone zwoegt,
Om luchtballons te weven.
Men stormt naar Vlootvoogd Garnerin,
Uit lust van meê te zweven.
Daar schuimt en dampt het zwavelzuur,
In honderd duizend tonnen!
De Maanarmee verlaat den grond,
Bij 't baldren der kanonnen.
| |
[pagina 138]
| |
Zij klimt; zij is het zwerk al door,
Waarin uwe Etna's branden;
Om plotslijk, aan de NectarzeeGa naar voetnoot(*),
Met drooge keel te landen.
Buig, Keijenraapster, buig den nek;
Laat straks uw vivat hooren;
En zet, als wij, de kaars voor 't glas -
Het vendel op den toren!
1804. |
|