Amsteldamse vrolikheyt(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen Inhoudsopgave Op-dracht aen de vrolyke Amstel sangerinneties. Vrolikheyt: Op d'Amstelse vrolykheyt. [Een als een jongen Harder ging] Van hare majesteyt van Groot Brittanjen Henriette Maria, vertrokken van Schevelingen. [Astrea (al droomend') began] De klagende Casander, over de breeckende vrindschap van Damon. Sonnet. Den troosteloosen harder. [O kan u soetigheyt] [Dertele Venus jongen] Helle-broers-gesang. [Hebt gy dan rust gevonden] Op de fellepe kaeper. [Ziels voogdesje] Harders lijk-klacht, over 't schielijk sterven van sijn bruyt. Vraeg' en antwoort, over de verdreven Zeeusche retorica. [Laest-mael Laura sliep] Over de kracht van Galatheus oogen. [O verstaelde Melibee] [Schoonst' Angelette, die mijn ziele boeyt] [Helaes nu isset heel verbruyt] [Het flikkerende licht] d’Ontsinde Mopses,over ‘t afsterven van sijn liefStymphale. [Hoe lange sal ik Galate] Lof-sang aen Thetus: uyt Helidorus. Lib. 3. [Aerdig wijntjen, edel natjen] [Veltgodinnen, stelt u tot klagen, nu de bachantse schaer] [Lestmael aen den Oever] [Wanneer het dachje daelt] [Silvia, die soete bruyt] [’t Vissen moet wel vreugde baeren] [Om het troet’le minden Grietje] De klagende Nicasiaen over d’ ontseyde liefde van sijn Rosinde. Amsterdamse kermis-vreugt. Cephales klachten, over de doot van Procris. [Met de oogen toe-gelooken] Maskurade. d’ Klagende Leonoor. Den gevangen Kaerel. D'Onverduldige liefde, en raserny van graef Lodevvyk. Graef Lodewyks bedrogen soldaten. Miliseus verheuging. Boeren-deun. De boelagie van Mars en Venus. Klachte van hare majesteuyt van Groot Bri-tanjen; over 't onstuymig weder. Aen de musyk. Op de verjaring van Juffr. B. C. A. Af-scheyt eens bedroefden minnaers. Herders-klacht. t' Samen-gesang, tusschen Cloris en Silvia. Graf-schrift. [Vrolijke beesjes die voor het dagen] [Rijst morgen-son van Célidon] [Soo lang een roos sijn teere bla'en] Liedt,van een onbedreven hokkeling. Ariames minne-klachte. Celadons minne-klachte. Grafschrift van Celadon en Ariame. Aen juffr. Me-juffr. B.C.A. Nieuw'-jaer-liedt. [Bedroefde Arfleure toont uw' rouw'] Daphnes verandering. [In dien gy door gebeden] Aen juffr. mee-juffr. B. A. Basium. De geboorte van Silvia. Moreus ontsteltenis, over de lichtvaerdigheyt van Lardenia. [Amira, lief, mijn leven] Bruylofts-liedt. Basuyn, des Amsteldamse vrolikheyt. [Segt Roosemont, mijn lieve velt-godin] [Gy braeve broeders van Sint Luycas bende] Droom-liedt. Sang. Op een lonkje Op een kusje. Op de oogenvan M. B. M. Op haer lippen. Marseas tranen, over de stervende Lisea. [Hoe seer dat Venus ons benijt] [Begin van mijne trouwe min] Herders-klacht. [Als Phœbs jongst-mael was in rust] [Dartele Fillis, morgester] [Mijn hert gestadig vol vreemde gedachte] Geboorts-vermaning, aen de deugt-begaefde Juffr. M. L. Pyramus, en Thisbe. [De pijlen die Cupido schiet, zijn van verscheyden kracht] Mey-liedt. [Ach! helder licht, ô suyvere Diane] [Met Boreas vlagen] De verliefde Dido, over de wel-bevalligheyt van Æneas. Vrag. lib. 4. Op 't vertrek van I. I. B. Aen de Amsteldamse kitte-broers. Marseas vreugt. De verblijde dronkert. Toe-gift. Register, Van d' Amstedamse Vrolikheyt.