Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
[pagina 113]
| |
Toon: Kupido heeft sijn minne-schicht.
D Ie uyt een angstelijke noot,
Van hoogh geresen, waeter baren:
En nae dat beyde Schip, en Boot,
Aen morselen gestooten waren.
2 Noch op een Plank, of Rae, of Mast,
Lant aen het Strant en houd het leven;
Geen meerder vreugt, of blijtschap past,
Dan ik van liefd' werd' toe gedreven.
3 Vermidts ik weder-liefd' geniet,
Van die ik had door liefd' verkoren:
Vergode menschen neder siet,
En siet mijn Zege-vyeren gloren.
| |
[pagina 114]
| |
4 Niet om de winst van stadt of lant,
Of om 't verkrijg' van goude mijnen,
Maer om een Nimph, die als Atlant
Veel Minnaers Ommer min siet quijnen.
5 Ha leven geester aen mijn Ziel,
(Ik sie u met ontslagen armen
Om my te heffen als ik kniel.)
Gy wilt u over my ontfarmen,
6 Wanneer ik bid, ja eer ik smeek,
Hoe sal ik dees weldaet vergelden?
Ik stort een plas (gelijk een beek)
Van tranen, om mijn vreugd te melden.
7 En Offer u, mijn, heel en al:
Gebied my naer u welbehagen.
Daer is geen swaerte, of ik sal
Om uwent wille swaerder dragen.
M. F. Besteben. |
|