Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
[pagina 13]
| |
Toon: Gy heyligheden, &c.
HOe lang sal ik de lucht met klagt op klagt vervullen:
En schreyen Hemel hoog over d' afkeerigheyt,
Die my u stuersheyt weyt?
Seg Damon, seg wanneer mijn suchten enden sullen?
2 De kruyden en 't geblomt,de loover-rijke bommen,
Gaen swanger van den dauw die 'k uyt dees oogen giet,
| |
[pagina 14]
| |
't Welk in een Zilte vliet
Vervoremen 't Cristal van Acis Water-stroomen.
3 De Rotsen slaen te saem, en buygen hare toppen
Als tuygend, dat mijn klaght haer tot me-warigheyt
Beweegen, schreyt, ey schreyt;
Vermidt dit hart alleen blijft ysigh voor dees droppen.
4 Heeft niet, ô Ægri, Soon door vinger-dans bewoogen
Het Stigiamse Hooft? doen hem de lieve ziel,
Sijns Euredies ontviel?
Waerom blijft gy alleen verbastert van medoogen?
5 Heeft eer niet Romas Ieught de redeloose Dieren
Bewoogen door haer klaght, en deerelijck gesught,
Die echter dese vrught?
Op-koesterde niet 't sap haers toomeloose spieren.
6 Doch 't schijnt dat gy alleen de ongevoeligheden
Bemachtigt hebt, to spijt der Goden altemael,
En juyst een hart van stael
't Welk, doof is voor den galm mijns over-droeve reden.
7 Waerom hebt gy ô Goon mijn niet die macht gegeven
Dan ongevoelikheyt, die dese ziel besit?
| |
[pagina 15]
| |
Of is, mijn wreede dit
Tot eenen kranker-wrom gegeven in dit leven.
8 Soo stort een kort vervolgh van nachten op malkand'ren,
Besluyert Phœbus hooft met helse duysternis;
Dat ik 't gesichte mis,
Van hem die vrinschaps-bant doet scheyen van den and'ren.
9 Gunt my ô groote Goon, ik dees genegentheden
Mach dooven tot een spijt mijns selve kreetse Godt,
Op dat my 't wreede lot
Niet varder, tot mijn hoon, met voeten komt te treden.
Fuyter de Lion. |
|