Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
[pagina 242]
| |
Stemme: Schoonste Angelette.
A Ch! lieve Geertje, Daer bruyt Ian we'er heen,
Hy speelt het Heertje, Wel ter dege: ik meen
Nu sal hy ry'en wel tot ellif uren;
't Is niet te ly'en, 'k schaem my voor de Bueren.
2 Ia lieve Trijntje, Ik weter noch wel een
Die voor het Wijntje, Bruyt op Schaessen heen;
En weet de Huysen soo verbruyt te my'en,
Dat het een schrik is om te sien het ry'en.
3 Dat Duyvels wachten, Dat is sonder ent,
Van halve nachten, Die verbruyde vent;
Die dan het morren noch altijt wil soeken,
Wie sou het knorren schier niet vervloeken?
| |
[pagina 243]
| |
4 Hoe zijn de Wijven Nu byget gebruyt,
Met t' huys te blijven, En de Mans 't gat uyt:
Iae wel ik sweertje, 't is verdrietig leven,
En dat wanneerje dan noch wordt bekeken.
5 'k Seyd' gister Avont, Iou verbruyde Beest,
Doe dus gehavent, Waer bent gy geweest?
Wat Duyvel, meenje 't langer soo te maken?
Denk eens waer dat gy dan op 't lest sult raken?
6 Siet daer ik sweerje, Weester op verdacht,
Dat ik wanneerje, Weer soo lang op wacht,
Van Kroeg, tot Kroeg sal naeje loopen vragen;
En schelden j' uyt dat Amstedam sal wagen.
FINIS. |
|