Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
Voyse: Campangon demi toer a gauche.
G Elijk een Hindt ten vlucht geschooten,
(Verselschapt met het dood'lijk hout,
Een yser, die haer smerten brout)
| |
[pagina 228]
| |
Noyt vreugt, of stilstant heeft genooten;
Soo woelt, en raest mijn ziel met Minne-pest door dronken:
Geen Zydons schat, Belet mijn dat; Carthagoos glory leyt versonken,
't Fenijn is mijn te vol geschonken.
2 O Zicheus! u bitter lijden,
Dat u een Broeder-Moordenaer
De'e proeven, noch het hoog Outaer,
Kan die u Weduw' niet bevrijden?
Dat haer de Pergamaze brant soo fel doet branden.
O Argos! gy, Belegert my, Gy spaerden dese schoone handen
Heel tot mijn boey, en wreede banden.
3 Gy selfs Iupijn, gy stelt de deugden
Dan u Anchizes trouwe Soon,
Met sulken glans voor mijn ten toon,
Dat ik, verwonnen wens sijn vreugde.
Wat Veder-bos kon oyt beroemder Helm ver-eeren?
Sijn oogen die, Ik stadig sie, quetsen mijn dieper als de speeren
Van Hector de'e de Griexse Heeren.
4 O Pasus! Koningin, vol weelden,
Verschoon mijn nieuw, en heftig vyer,
| |
[pagina 229]
| |
Ik Min als Pasifee geen Stier,
Maer eener die gy selver teelden:
Hy is 't die Dardaens Stadt, en over-oude Vesten,
(Nu tot een val) Verbouwen sal, en stueren tot gemeenen besten
't Verstroyde overschot ten lesten,
Gy Mint, ô Venus! de Troyanen,
Mits Paris u den Appel gaf,
Waer door haer Iuno heeft een straf
Beschaft van moort, en bloet, en tranen:
Wilt mijn Carthago met u Illium verbinden,
So sal de faem, Mijn Stad, en naem, Doen blasen door de vlugge winden,
'k Sal yeder mijn gehoorsaem vinden.
6 Want anders wert geen doot gewroken
Aen den Tiran Pigmalion,
(Met bloet besmet) die al begon
Met list mijn Vesten te bestoken.
Hy sal de Getulisch Iarbas ook doen beven,
En na de strijt, Sal hy den tijt, Doen van Saturnus hier her-leven,
Het hoogste lot daer wy nae streven.
7 Ik sal u Venus doen oprechten
| |
[pagina 230]
| |
Een Beelt van fijn, en louter Gout,
En geven jaerlijks onderhout
V Priesters, Koor, en Autaer-knechten:
Gy sult u Mirth, en Palm, en Tortel-bloet sien rooken
Op 't Iaer-gety, Dies wachten wy Dat gy het Troyse hert sult stooken,
En in u, en mijn liefden kooken.
J. Nooseman. |
|