Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
Stemme: Van prins Robberts mars.
D E Pijlen die Cupido schiet, Zijn van verscheyden kracht;
De een baert vreugt, d' ander verdriet, vol Goddelijke magt:
Dat heb ik laest bevonden, ach! Vol hoope, en vol vrees,
Niemant blijft ongeschonden ach! Door 't rekken van sijn Pees.
2 Dat heeft helaes! nu Celadon, Bevonden op die uur,
Als eerstmael quam die schoon Son, met haer soet oogs gegluer:
De stralen die gy Astrea, Geschoten hebt in 't hert
Van Celadon, die om gena, V bid door groote smert.
3 Denkt Schoone aen de droeve druk, Die gy gestadig voet,
Ik hoop met vrees naer mijn geluk, Doch strijding in 't gemoet,
Om dat u straffe stuerheyt staeg, My toont dees' tegen-sin
| |
[pagina 220]
| |
Mijn boesem die is vol geknaeg, Vol wan-hoop door de Min.
4 En kan mijn trou, en dienst dan niet, Verlichte dees mijn smert;
Siet aen mijn lijden, en verdriet, Vermorster van mijn hert:
Astrea wreet, en soete Maegt, Mijn Leyster, Phœbus licht
Mijn pijn, voor 't Altaer sy geklaegt, Van u soet aengesicht.
Helaes! Lief, gy en acht my niet, Dies neem ik afscheyt hier,
En kies der golleven gebiet, O Lignon! schoon Rivier
Doet op u schoot ontfangt toch in, V armen Celadon,
Die door wan-hoop veracht sijn Min, ach niet meer leven kon.
Hoop geleyt. |
|