Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
Toon: Nu sich ondankbaer toont, &c.
B Loosend' Aurora, Roos-verwig van wangen,
Spanden haer Wagen op Majaes mid-nacht;
Want se was met grooten yver bevangen,
Om met Diana te rijden ter Iagt:
Maer doense Iaegden, Door Bosch, en Dal,
Vonden sy Maegden, Een groot getal,
Die besig waren, Met Bloempjes te garen,
En toyden heur hayren, Met bly geschal.
| |
[pagina 221]
| |
2 Sy songen daer een soo vrolijken Liedtje,
Dat sich het Bosje beweegde daer van;
De Herders die speelden daer elk op een Rietje,
Met den Geyt-voetigen hippelaer, Pan:
Dat dore Boomen, Door 't Lente-vyer,
Ia koele Stroomen, Ontvonkte schier:
De woelende Beeken, Die scheenen t' ontsteeken;
Mits hoorden ik spreken, Een geestig Dier.
3 Lof lieflijke Lente, gy die ons met Bloemen,
Heuvels, en Dalen, soo cierlik bepronkt,
Met duysent kleurtjes, waer door dat u roemen
d' Herdertjes, die gy het hertje ontfonkt
Wanneer se danssen, Vast handt, aen handt,
Gekroont met kranssen, In 't open Landt:
Gy doet de Herd'rinnen, De Herdertjes Minnen,
Dat yeder van binnen, Vol liefde brandt.
4 Siet hoe de Bloemen, en Kruyden der Hoven,
Die de Godinne Flora ons telt,
Schijnen de lieflijke Lente te looven:
Hoort hoe dat Phillis haer lof vermelt?
| |
[pagina 222]
| |
Men hoortse schrillen, Op toonen hoog,
Men sietse drillen, Als ofse vloog:
De pluymige Dieren, De Lente ook vieren,
Met soet tierelieren, Voor yeders oog.
5 Spart'lende Visjes, in woelende Beeken,
Siet men nu bakeren op de vloet:
Ia alles wat leeft dat voelt sich ontsteeken,
Door Lentsche kragjes in 't edelste bloet:
Komt aertsche Eng'len, Aentrekkend' goet,
En helpt ons streng'len, Een Roosen-hoet,
Om op de vlechten, Van Flora te hechten,
Met d' Herdertjes knechten, Aen Amstels vloet.
J. Volhart. Volhart in liefde. |
|