Amsteldamse vrolikheyt
(1647)–Anoniem Amsteldamse vrolikheyt– AuteursrechtvrijVervult met Veel'erhande gesangen, en Nieuwe Voysen
Stemme: Van Prins Robberts Mars.
HOe lange sal ik Galate,
Verstoten zijn van u:
En met een treurig hart, mijn re
| |
[pagina 58]
| |
Geleyden sult gy schu,
En vluchtig altijt van mijn zijn,
Dat sy de Goon geklaeght:
Sal ik dan met verdriet en pijn,
Steets van u zijn geplaeght.
2 Ay wilt my die u soo bemint,
En eeuwig minnen sal,
En ziel en sin aen u verbint,
Oprecht, en sonder gal,
Me minnen, ay toont u gedwee
Aen dees verliefde ziel,
Die door u vel soo wit als snee,
In minne-quale viel.
3 V oogen die de helderheyt
Van Phœbus Godlijk licht,
Verlichten hebben soete Meyt
In mijn dees quael gesticht:
Laet uwe soete weder-min
We'er heelen dese wont,
Die gy door uwe schoont’ Godin,
| |
[pagina 59]
| |
Dees droeve ziel toe sondt.
4 So sult gy aen u Godlijkheyt,
De goetheyt, en de deught,
Vervoegen, en mijn ziel beschreyt
Weer-stellen in de vreugt;
En my tot dankbaerheyt aen u
Verplichten, om dat gy,
Die dus lang zijt geweest soo schu,
Toe-staet mijn vryery.
UYT. |
|