| |
| |
| |
Aanhangsel I: Sierplanten, enz.
Tabel tot het bepalen der in deze Flora vermelde Sierplanten, Pothoofdplanten (zie blz. 523) e.a., voor zoover die niet of moeielijk met de gewone tabellen te vinden zijn. Ook enkele zelden bloeiende planten zijn hierin opgenomen. Zie voor sierboomen en -heesters de afzonderlijke tabel op blz. 1089.
Van allerlei sierplanten komen verscheidenheden voor met z.g. ‘dubbele’ of ‘gevulde’ bloemen. Deze zijn in den regel niet met een flora te determineeren; men kan het echter met deze tabel beproeven en zal somtijds slagen.
Voorts bestaan er van haast alle roode en blauwe bloemen witte variëteiten; ook blauwe verscheidenheden van roode bloemen en omgekeerd. In 't algemeen is de kleur der bloemen, bij sierplanten vooral, aan veel verandering onderhevig. Door dit te bedenken, kan men soms den naam eener plant vinden, ook al komt de kleur der bloem niet overeen met de in de beschrijving vermelde.
| |
1
| |
| |
b. |
Bladplanten, die zelden of weinig in 't oog loopend bloeien, maar fraaie, dikwijls ook gekleurde bladeren hebben (geen vilt- of stekelplanten, zie daarvoor d en e). |
2 |
c. |
Klim- en slingerplanten. |
11 |
d. |
Viltplanten: de plant is wit of grijs door dichte, viltige haren (bij twijfel onder h zoeken), maar heeft geen stroobloemen (zie g). |
18 |
e. |
Stekelplanten: duidelijke, scherpe stekels aan bladeren, bladstelen of stengel. |
19 |
f. |
Sapplanten of succulenten: bladeren en vaak ook de stengel dik en vleezig, vol sap. Zie bij twijfel verder onder h. |
21 |
g. |
Stroobloemen of immortellen: bloemen die, strooachtig of papierachtig op het gevoel, na droging vorm en kleur behouden. |
25 |
h. |
Andere planten. |
26 |
| |
Bladplanten, geen Vilt- of Stekelplanten.
2
a. |
Bladeren kruiswijs, of alle, dicht opeen gezeten, in een rozet. |
3 |
|
b. |
Bladeren verspreid langs den stengel of ze komen elk afzonderlijk uit den grond te voorschijn. |
4 |
| |
3
a. |
Bladeren gaaf van rand, kruiswijs geplaatst. Zie fig.
Amarantenfamilie, blz. 397, Kafbloem |
|
|
b. |
Bladrand gezaagd of diep ingesneden, bladeren kruiswijs.
Lipbloemenfamilie, blz. 899, Cóleüs |
|
|
c. |
Bladeren samengesteld, in een rozet gezeten. Zie 29a. |
|
d. |
Bladeren enkelvoudig, zeer groot, in een rozet.
Duizendknoopfamilie, blz. 410, Rhabarber |
|
| |
| |
| |
4
a. |
Smalle blaadjes, niet breeder dan ¼ cM. |
5 |
b. |
Bladeren breeder dan 1 cM., vaak veel breeder. |
6 |
| |
5
a. |
Blaadjes in 4 rijen langs den stengel, meestal 2 van grootere en 2 van kleinere blaadjes. Mosachtig plantje uit bloemenmandjes. Zie fig.
Wolfsklauwfamilie, blz. 171, Engelsch Mos |
|
b. |
Blaadjes (eigenlijk taksprietjes) niet duidelijk in 4 rijen; ze zijn òf heel dun, draadvormig, óf plat. Geliefkoosd ‘groen’ voor de bloembinderij.
Leliefamilie, blz. 307, Asperge |
|
| |
6
a. |
Het groote (ruim 2 dM.) blad wordt door de middennerf in twee zeer ongelijke helften verdeeld en heeft een prachtige, zilverachtige vlek.
Begoniafamilie, blz. 660, Bladbegonia |
|
b. |
Niet zulke ‘scheeve’ bladeren. |
7 |
| |
7
a. |
Er is een duidelijke middennerf, waaruit rechts en links zijnerven ontspringen (vinnervig of veernervig blad, zie fig. blz. 101). |
8 |
b. |
Er is wel een middennerf, maar daaruit ontspringen niet overal zijnerven; de kleinere nerven loopen meest alle nagenoeg evenwijdig, recht of gebogen van den bladvoet naar den bladtop (parallelnervig blad). |
9 |
c. |
Er zijn verscheidene even dikke nerven, die, van den bladsteel uit, in verschillende richtingen uiteen loopen, als de uitgespreide vingers van een hand (handnervig blad, fig. blz. 101). |
10 |
| |
8
| |
| |
| |
9
a. |
Bladeren 4-5 maal zoo lang als breed, boven en beneden spits; ze komen elk op een eigen steel uit den grond en worden wel 4 dM. lang. Bekende kamerplant. Leliefamilie, blz. 308, Aspidistra |
|
|
b. |
Bladeren 2-3 maal zoo lang als breed en niet langer dan 5 cM.; ze zitten in groot aantal aan de stengels. Hangplantjes, veel binnenshuis gekweekt.
Commelinafamilie, blz. 282, Kruipende en Gestreepte Tradescantia |
|
|
c. |
Bladeren lintvormig, vele malen meer lang dan breed, vaak met gele dwarsbanden. Gazonplant.
Familie der Grassen, blz. 278, Prachtriet |
|
| |
10
a. |
Kamerplant met eenigszins leerachtige, glanzige, groene of wit gevlekte, diep ingesneden bladeren; eigenlijk is 't een heester.
Klimopfamilie, blz. 637, Vingerplant |
|
b. |
Tuinplant met dunnere bladeren van ongeveer denzelfden vorm, maar de rand der slippen is gezaagd. Ze zijn geheel groen, groen met roode nerven of donkerbruin. Zie fig.
Wolfsmelkfamilie, blz. 606, Wonderboom |
|
| |
Klim- en Slingerplanten.
11 (1)
a. |
Bladeren samengesteld uit kleinere blaadjes. |
12 |
b. |
Bladeren gaaf, meer of minder diep ingesneden of |
|
| |
| |
|
zelfs fijn verdeeld, maar toch niet duidelijk samengesteld uit afzonderlijke blaadjes. |
13 |
| |
| |
13
a. |
Bladeren 2 aan 2 tegenoverstaand, kruiswijs. |
14 |
b. |
Bladeren verspreid langs den stengel. |
15 |
| |
| |
15
a. |
Slingerplanten: de stengels zelf winden zich, als koorden, om andere stengels of stokken. |
16 |
b. |
Wel klimplanten, maar geen slingerplanten: ze houden zich op een andere wijze vast. |
17 |
| |
16
a. |
Bloemkroon tweelippig, donker paarsblauw of wit. Meeldraden 4 en 1 zeer korte, onvruchtbare. Ook de bladstelen helpen mee om de plant vast te houden.
Helmkruidfamilie, blz. 860, Maurandia |
|
b. |
Bloemkroon niet tweelippig, rood, oranje, geel of wit. |
|
| |
| |
|
Meeldraden 5, of wel er zijn geen meeldraden: de bloem is dan gevuld, als een roos ongeveer.
Blz. 801, Windefamilie |
|
c. |
Er zijn geen afzonderlijke kelk en bloemkroon, alleen een enkelvoudig bloemdek; dit heeft den vorm van een gekromde buis. Bladeren groot (ruim 1 dM.), hartvormig. Pijpbloemfamilie, blz. 769, Moffenpijp |
|
| |
| |
| |
Stekelplanten.
19 (1)
| |
| |
d. |
Bladeren zeer lang en betrekkelijk smal, niet ingesneden, maar met stekels aan den rand. |
20 |
e. |
Stekels aan den stengel; bladeren klein (½ dM. ongeveer). Onder de bloemen helrood gekleurde schutblaadjes. Fig. blz. 1069. Wolfsmelkfamilie, blz. 605, Wolfsmelk |
|
f. |
Zie ook 5b, 30b en 72a. |
|
| |
| |
| |
22
a. |
Kelk 2-slippig. |
23 |
b. |
Kelk 5- (zelden meer-) slippig of bladig. |
24 |
| |
| |
24
| |
| |
| |
Stroobloemen of Immortellen.
25 (1)
| |
Geen Stroobloemen.
26 (1)
a. |
Alle of althans de bovenste bladeren staan in kransen van 3 of meer rondom den stengel. |
27 |
|
b. |
De bladeren staan alle of voor 't meerendeel kruiswijs, 2 aan 2 tegenover elkaar. |
31 |
|
c. |
Bladeren elk afzonderlijk geplaatst, verspreid langs den stengel. |
47 |
|
d. |
De bladeren komen alle rechtstreeks uit den grond of zitten, dicht opeen, in een rozet aan een zeer korten stengel; indien er een bloeistengel is, draagt die alleen schutblaadjes, of hoogstens nog een paar kleinere groene bladeren. |
28 |
|
e. |
Er komen uit den grond stengeltjes, die bloemen en een samengesteld (dubbel drietallig) blad dragen.
Berberisfamilie, blz. 443, Epimedium |
|
| |
| |
| |
| |
De bladeren komen rechtstreeks uit den grond of zitten in een rozet.
28
| |
| |
30
a. |
Bloemen elk afzonderlijk op oen steel, groot (6 cM. of meer), prachtig gekleurd. Kas- of kamerplant.
Gloxiniafamilie, blz. 868, Gloxinia |
|
b. |
Bloemen vele bijeen in de oksels van stekelige schutblaadjes, tot een lange aar vereenigd. Onder de aar nog een paar groene bladeren. Zie fig.
Acanthusfamilie blz. 835, Acanthus |
|
c. |
Bloemstelen vertakt, bloemen in pluimen, rood.
Steenbreekfamilie, blz. 649, Heuchera |
|
d. |
Bloempluimen wit- of geelachtig. Zie 3d. |
|
e. |
Zie ook 25c. |
|
| |
| |
| |
Bladeren kruiswijs.
31
a. |
Bloemen met een spoor (gesloten buis) of bultje aan hun voet. Zie fig. hiernaast en beneden. |
32 |
b. |
Geen spoor of bultje. |
34 |
| |
| |
| |
34 (31)
a. |
Bladeren diep, tot over de helft ingesneden of in smalle slippen verdeeld, soms zelfs samengesteld. |
35 |
b. |
Bladeren gaaf of alleen aan den rand een weinig ingesneden. |
37 |
| |
35
a. |
Bloemkroon losbladig, meeldraden talrijk.
Blz. 658, Branduindefamilie |
|
b. |
Bloemkroon vergroeidbladig, soms wel diep ingesneden; 2-5 meeldraden. |
36 |
| |
36
a. |
Bloemkroon duidelijk tweezijdig symmetrisch, diep ingesneden; geen stekelige schutbladeren tusschen de bloemen. Fig. volgende blz.
Helmkruidfamilie, blz. 856, Splitbloem |
|
b. |
Bloemkroon tweezijdig symmetrisch. Schutbladeren tusschen de bloemen stekelig. Zie 30b. |
|
c-d. |
Zie volgende blz. |
|
| |
| |
| |
37 (34)
a. |
Bloempjes klein (weinige mM.), tusschen schubjes gezeten. Bladeren geheel of grootendeels donker bloedrood. Zie 3a. |
|
|
b. |
Bloemen ten minste grooter dan 1 cM. |
38 |
| |
38
a. |
De bloemen staan afzonderlijk op stelen, of wel alleen of in kleine groepjes in de bladoksels; ze vormen met elkaar geen duidelijken tros. |
39 |
|
b. |
De bloemen vormen met elkaar een in horizontale richting plat of gebogen vlak: een scherm of een schermvormigen tros. |
44 |
|
c. |
De bloemen lijken in kransen boven elkaar om den stengel te staan. |
45 |
|
d. |
De bloemen vormen een tros of pluim, die niet uit schijnkransen is samengesteld en ook niet in horizontale richting afgeplat is. |
46 |
| |
39
a. |
Hangende bloemen, met de opening omlaag gericht. |
40 |
b. |
Rechtop of horizontaal staande bloemen. |
41 |
| |
40
| |
| |
| |
41
a. |
Vier meeldraden. |
42 |
b. |
Vijf meeldraden, waarvan soms enkele onvruchtbaar (zonder stuifmeel). |
43 |
| |
| |
| |
| |
| |
46 (38)
a. |
Twee lange, twee kortere meeldraden en één on- |
|
| |
| |
| |
Bladeren verspreid langs den stengel.
47 (26)
a. |
De bloemkroon heeft den vorm van een 5-puntige ster met achterovergebogen slippen. Er zijn 2 stampers, die een gemeenschappelijken stempelknop hebben, waaraan 10 stuifmeelklompjes hangen.
Zijdeplantfamilie, blz. 932. Zijdeplant |
|
b. |
Anders gevormde bloemen. |
48 |
| |
48
a. |
De meeldraden zijn over een groot deel van hun lengte of met hun helmknopjes tot een kokertje vereenigd, dat den stijl omsluit. |
49 |
b. |
De meeldraden zijn vrij of alleen even aan den voet verbonden, of wel er zijn geen meeldraden. |
52 |
c. |
De meeldraden zijn rijk vertakt; ze lijken samen op een klein bloemkooltje.
Wolfsmelkfamilie, blz. 605, Wonderboom |
|
| |
49
a. |
Bloemen alzijdig symmetrisch. |
50 |
b. |
Bloemen tweezijdig symmetrisch. |
51 |
| |
50
| |
| |
| |
| |
| |
53
a. |
Bladeren duidelijk samengesteld uit kleinere blaadjes (geen bebladerden tak voor een samengesteld blad aanzien!). |
54 |
b. |
Bladeren meer of minder diep ingesneden, maar niet samengesteld. |
59 |
c. |
Bladeren gaaf of alleen aan den rand ondiep ingesneden. |
64 |
| |
Verspreide, samengestelde bladeren.
54
a. |
Bloemen geel. |
55 |
b. |
Bloemen niet geel. |
56 |
| |
55
| |
| |
| |
56
a. |
Kleine, witte bloempjes van een paar mM., in rijke pluimen; de plant lijkt op een Spiraea. Zie fig.
Steenbreekfamilie, blz. 649, Hoteia |
|
b. |
Kleine, roodachtige bloempjes, tot bolletjes vereenigd. De bladeren vouwen zich, bij aanraking, dicht.
Mimosafamilie, blz. 766, Kruidje-roer-me-niet |
|
c. |
Grootere bloemen en niet zulke ‘prikkelbare’ bladeren. |
57 |
| |
| |
| |
Verspreide, ingesneden, maar niet samengestelde bladeren.
59 (53)
a. |
De bloempjes zijn zeer klein (een paar mM.), maar |
|
| |
| |
|
tot bloemkorfjes vereenigd, waaromheen een krans van witte of roodachtige schutbladeren staat, zoodat het geheel één groote bloem lijkt.
Schermbloemenfamilie, blz. 633, Astrantia |
|
b. |
Bloemen grooter; zijn ze tot korfjes vereenigd, dan hebben deze geen witte of roodachtige schutbladeren. |
60 |
| |
60
a. |
Bloemkroon losbladig. |
61 |
b. |
Bloemkroon vergroeidbladig. |
62 |
| |
| |
| |
| |
Verspreide, enkelvoudige bladeren, gaaf of met ondiep ingesneden rand.
64 (53)
a. |
Groote, mooi gekleurde bloemen met 8 duidelijke meeldraden. |
65 |
| |
| |
b. |
Geen 8 meeldraden; er zijn er meer of minder, of wel ze zijn niet duidelijk te zien. |
66 |
| |
| |
66
a. |
De bladeren zijn aan den rand gezaagd, gekarteld, getand of gegolfd. |
67 |
b. |
De bladrand is volkomen gaaf. |
72 |
| |
Verspreide, enkelvoudige bladeren met ondiep ingesneden rand.
67
a. |
De stengel is dik, sappig, doorschijnend en staat meestal rechtop. |
68 |
b. |
De stengel is niet zoo sappig en doorschijnend. |
69 |
| |
| |
69
a. |
De bloemen zitten in groepjes bijeen, bijna ongesteeld, op de toppen der stengels, niet in omgebogen trosjes. |
70 |
b. |
De bloemen zitten in schermen, d.i. alle bloemsteeltjes schijnen uit één punt op den stengeltop te komen.
Ooievaarsbekfamilie, blz. 563, Tuingeranium |
|
c. |
Bloemen in trossen, waarvan de nog niet bloeiende top is omgebogen. Blz. 875, Boschliefjesfamilie |
|
d. |
Bloemen afzonderlijk of in rechte trossen. |
71 |
| |
| |
| |
| |
| |
Verspreide, enkelvoudige bladeren met gaven rand.
72 (66)
| |
73
a. |
Bladeren lang (1 dM. of veel meer) en, in verhouding, smal, lintvormig. |
74 |
b. |
Bladeren niet lintvormig. |
75 |
| |
74
a. |
Er is een groene, 3-bladige kelk en een gekleurde, 3-bladige kroon. Meeldraden 6. Zie fig.
Commelinafamilie, blz. 281, Eéndagsbloem |
|
b. |
Geen kelk en kroon: een gekleurd, 6-slippig bloemdek. Meeldraden 3. Blz. 316, Lisschenfamilie |
|
c. |
Evenzoo, maar 6 meeldraden, of wel de bloemen zijn gevuld. Narcissenfamilie, blz. 315, Tuberoos |
|
| |
75
| |
| |
| |
76
a. |
Vier bloembladeren of een 4-slippig bloemdek in de meeste bloemen. |
77 |
b. |
De bloemkroon of het bloemdek heeft òf 3, òf meer dan 4 bladeren, slippen of tanden. |
78 |
| |
| |
78
a. |
Meeldraden 9-14. Kroon 6- (zelden 7-) bladig of ontbrekend, maar in 't laatste geval heeft de buisvormige kelk 6 tandjes. Zie 33b. |
|
b. |
Meeldraden 10. Bloemdek 5-bladig.
Blz. 412, Karmozijnbesfamilie |
|
c. |
Meeldraden 6; soms 3 ervan zonder stuifmeel. Kelk en kroon beide 3-bladig. Blz. 281, Commelinafamilie |
|
d. |
Meeldraden 5; soms 1 ervan zonder stuifmeel. |
79 |
e. |
Eén meeldraad, die den vorm heeft van een bloemblad met een helmhokje eraan. Zie fig.
Blz. 321 Bloemrietfamilie |
|
| |
| |
80
a. |
Bloemen 2,5 cM. of meer in middellijn, trechtervormig. |
81 |
b. |
Bloemen 2 cM. of minder; kroon van onderen buisvormig. |
82 |
| |
| |
| |
| |
82
a. |
Bloempjes dicht opeen, nagenoeg ongesteeld op de stengeltoppen. Zie 70b. |
|
b. |
Bloemen duidelijk gesteeld; steeltjes niet vlak bij elkaar bevestigd. Zie 46c. |
|
| |
| |
|
|