| |
| |
| |
Vlambloemfamilie.
Polemoniaceeën, Polemoniaceae.
Deze familie is na verwant aan de Windefamilie, maar er van te onderscheiden door den meer vergroeidbladigen kelk en het driehokkige vruchtbeginsel. Ook zijn de meeste soorten geen slingerplanten. Bijna alle zijn afkomstig uit N.-Amerika. Inlandsch is er geen.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Slingerplant met samengestelde bladeren, waaraan hechtranken zitten. Blz. 799, Cobaea |
|
b. |
Stengel niet slingerend, geen hechtranken. |
2 |
| |
2
a. |
Bladeren alle of althans de hoogere gaaf of alleen aan den top ondiep ingesneden. |
3 |
b. |
Bladeren diep ingesneden of samengesteld. |
4 |
| |
| |
4
a. |
Bloemkroon trechtervormig, met een duidelijke kroon- |
|
| |
| |
|
buis (d.i. het saamgegroeide gedeelte). Meeldraden niet naar beneden gebogen. Blz. 798, Gilia |
|
b. |
Bloemkroon bijna zonder kroonbuis. Meeldraden naar omlaag gebogen. Blz. 798. Polemonium |
|
| |
Geslacht: Vlambloem, Phlox.
Van deze veelvuldig gekweekte sierplanten komen vele variëteiten en ook bastaarden in onze tuinen voor. De voornaamste soorten zijn:
a. |
Bladeren alle breed, meest 2 cM. of meer. Stengel hoog, veelal 1 M. en meer, gevlekt, met talrijke, tot een dichten tros vereenigde bloemen. Kelkslippen spits. Kroon met lange buis en uitgespreiden, in ronde slippen verdeelden zoom, wit, rood, paars of anders gekleurd. Fig. vorige blz. Aug.-Oct. (Ook bekend als Ph. decussata.) ♃ Herfstsering, Ph. paniculata |
|
|
b. |
Bladeren langwerpig, de hoogere met hun voet half den stengel omvattend. Plant met klierharen bezet, meestal minder dan ½ M. hoog. Kelkslippen omgekruld. Zie fig. Kroon als bij de vorige soort. Juli-Sept.
☉ Vlambloem, Ph. Drummondii |
|
|
c. |
Bladeren eivormig. Stengel ruw behaard, minder dan ½ M. hoog. Kelk ruwharig met spitse slippen. Kroonslippen aan hun top ingesneden. Zie fig. Kroon lichtblauw of -paars. April-Juni.
♃ Voorjaarsvlambloem, Ph. divaricata |
|
|
d. |
Bladeren stijf, smal en spits. Stengel neerliggend, sterkt vertakt. Kroonslippen aan hun top uitgeschulpt. Zie fig. Kroon licht- of donkerrood of wit. April-Mei.
♃ Borstelvlamlbloem, Ph. setacea |
|
| |
Geslacht: Collomia, Collomia.
a. |
Lagere bladeren zeer smal, de bovenste breeder, gaaf- |
|
| |
| |
|
randig of ingesneden. Kroon ruim 1 cM. lang (3 maal zoo lang als de kelk) en 5-6 mM. breed, scharlakenrood. Fig. blz. 799. ☉ Roode Collomia, C. coccinea |
|
b. |
Lagere bladeren tamelijk breed, ongelijkmatig getand; de bovenste smaller, gaafrandig. Kroon grooter dan bij de vorige, 2 maal zoo lang als de kelk, zalmkleurig. Een enkele maal ook verwilderd gevonden.
☉ Collomia, C. grandiflora |
|
| |
Geslacht: Gilia, Gilia.
a. |
Bladeren diep ingesneden met zeer smalle slippen. Bloemen in 3- tot 6-bloemige trosjes. Kelk wollig. Kroonbuis geel, kroonzoom purperkleurig met bleek paarsblauwe of rozeroode slippen, zelden wit.
☉ Driekleurige Gilia, G. tricolor |
|
|
b. |
Bladeren evenzoo. Bloemen vele bijeen tot groepjes (bloemhoofdjes) vereenigd aan de toppen der takken. Kelk wollig. Kroon paarsblauw, zelden wit. Ook een paar maal verwilderd gevonden.
☉ Gilia, G. achillaeïfolia |
|
|
c. |
Bladeren bijna als de vorige. Bloemen ook in hoofdjes. Kelk onbehaard. Kroonslippen ingesneden. Kroon lichtblauw. Plant soms bijna 1 M. hoog.
☉ Hoofdjesgilia, G. capitata |
|
| |
Geslacht: Polemonium, Polemonium.
a. |
Stengel rechtopstaand. Bladeren samengesteld met tamelijk breede blaadjes. Bloemen talrijk, tot rechtopstaande trossen vereenigd, blauw of wit. Soms ook verwilderd. ♃ Jacobsladder, P. coeruleüm |
|
b. |
Stengels liggend of opstijgend. Bladeren bijna samengesteld. Bloemen in eenigszins overhangende trossen, licht paarsblauw. ♃ Kruipende Polemonium, P. reptans |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Cobaea, Cobaea.
Bladeren samengesteld uit 2 of 3 paar blaadjes en een hechtrank aan den top. Bloemen groot, 6-8 cM. lang en 4 of meer cM. breed; kroon klokvormig, eerst groenachtig, later paarsachtig wijnrood. Een zeer snelgroeiende klimplant, veelal als éénjarige zaaiplant gekweekt.
♃ Cobaea, C. scandens
| |
| |
|
|