| |
| |
| |
Windefamilie.
Convolvulaceeën, Convolvulaceae.
De soorten dezer familie zijn voor het meerendeel slingerplanten, die zich links om andere voorwerpen heen winden. De bloemen zijn geheel 5-tallig, behalve de stamper, die uit een meestal 2-, soms meerhokkig vruchtbeginsel met 1 stijl en 1, 2 of meer stempels, of met 2 stijlen bestaat. Kelk losbladig of alleen onderaan vergroeid, kroon vergroeidbladig. Bladeren verspreid aan den stengel. De familie bevat ook sierplanten, zie Aanh., blz. 804. Een aantal uitheemsche soorten hebben ook honingklieren buiten de bloem (aanlokking van mieren).
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Stengel bebladerd; groote bloemen in de bladoksels. |
2 |
b. |
De dunne stengel heeft geen goed ontwikkelde bladeren, alleen kleine schubjes; de kleine bloempjes staan in dichte groepjes bijeen. Zie fig.
Blz. 804, Warkruid |
|
| |
2
a. |
De bloemkroon heeft ongeveer den vorm van een trechter zonder steel, of ze is (bij tuinplanten) gevuld als een roosje; de meeldraden steken er niet ver uit. Fig. volgende blz. |
3 |
| |
| |
b. |
De bloemkroon is niet trechtervormig of ‘gevuld’; de meeldraden steken ver naar buiten uit. Zie fig. Sierplanten. Blz. 805, Pronkwinde |
|
| |
3
a. |
Vlak onder de bloem zitten twee blaadjes, die den kelk omsluiten, zoodat die slechts ten deele zichtbaar is. Zie fig. hierbeneden. Blz. 802, Winde |
|
b. |
De kelk is geheel zichtbaar. |
4 |
| |
4
a. |
Twee stempels. Bloemen meestal alleenstaand in de bladoksels. Blz. 802, Winde |
|
b. |
Eén stempel. Bloemen of bloemknoppen alleenstaand of in groepjes van 3-5. Sierplanten.
Blz. 805. Dagbloem |
|
| |
Geslacht: Winde, Convolvulus.
De bloemen van dit geslacht blijven veelal slechts een dag of zelfs maar enkele uren open. De honing wordt afgescheiden door een schijf onder het vruchtbeginsel en is door de verbreede voeten der helmdraden, op 5 nauwe openingen na, geheel afgesloten. Bloemenklasse B. Hiertoe behooren ook sierplanten, zie ook Aanh., blz. 804.
| |
1
a. |
Slingerplanten. |
2 |
b. |
De stengel slingert niet of bijna niet. |
4 |
| |
2
a. |
De kelk is omgeven door 2 blaadjes. |
3 |
b. |
De kelk is geheel zichtbaar; de twee blaadjes zitten een eindweegs lager aan den bloemsteel. Bloemen wit of rozerood met 5 witte strepen. Bezoekers vooral bijen en vliegen. Algemeen op akkers, langs wegen, |
|
| |
| |
|
enz. Als de plant niet tusschen andere, hoogere in groeit, slingert zij niet, maar heeft liggende stengels. Zie ook fig. blz. 801. ♃ Akkerwinde, C. arvensis |
|
| |
3
a. |
Bloemen rozerood. Plant kort behaard. Blaadjes onder den kelk 1½ maal zoo lang als deze. Sierplant uit Italië en Oostelijker landen, een paar maal verwilderd gevonden. z.z.z. ♃ Gestreepte Winde, C. silvester |
|
|
b. |
Bloemen wit, zelden rozerood. Plant onbehaard. Blaadjes onder den kelk weinig langer dan deze. Algemeen in heggen, tusschen kreupelhout of riet, ook op dijken tusschen de steenen. Bezoekers: hommels, bijen, vliegen, maar vooral ook een avondvlinder, de Windepijlstaart (Protoparce convolvuli), die alleen schijnt voor te komen, waar deze plant groeit, en wiens rupsen van haar bladeren leven. De meeldraden en stijlen worden vaak door oorwormen afgebeten. Behalve door zaden, vermenigvuldigt de plant zich ook door niet-slingerende stengels, die met hun top in den grond dringen en daar een knolletje vormen; dat kan overwinteren en daarna tot een nieuwe plant uitgroeit. ♃ Haagwinde, C. sepium |
|
| |
4
a. |
Bladeren niervormig: met stompen top en stompe voetslippen. Blaadjes onder den kelk vlak bij de bloem. Bloemen groot (4-5 cM.), rozerood met lichtere strepen. Alleen in de zeeduinen.
z. ♃ Zeewinde, C. Soldanella |
|
|
b. |
Bladeren pijl- of spiesvormig: met spitse voetslippen en top. Blaadjes aan de bloemstelen ver onder de bloem. Bloemen niet grooter dan 3 cM., wit of rozerood met wit. Zie 2b. ♃ Akkerwinde, C. arvensis |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Warkruid, Cuscuta.
Slingerplantjes zonder bladgroen, die hun voedsel uit andere planten zuigen door middel van boorworteltjes (zie fig.) en dus tot de parasieten of woekerplanten behooren. Als de zaadjes ontkiemen, ontstaat er een stengeltje zonder zaadlobben en ook wel een worteltje, dat in den grond dringt; maar dit sterft af zoodra het draadvormige stengeltje een geschikte plant (den ‘waard’) omslingerd en daarin zijn worteltjes geboord heeft. Zie fig. De kleine bloempjes worden, ofschoon ze dicht opeen staan, weinig door insekten bezocht. Zelfbestuiving is hier regel.
| |
1
a. |
Bloemkroon tweemaal zoo diep als de lengte der randslipjes. Zie fig. Stengel geelachtig, bloemen wit. Woekert op vlas. ☉ Vlaswarkruid, C. Epilinum |
|
b. |
Bloemkroon ongeveer even diep als de lengte der randslipjes. |
2 |
| |
2
a. |
De bloemkroonbuis wordt gesloten door 5 kleine schubjes. Zie fig. Stengel meest rood, bloempjes roodachtig. Woekert op Walstroo, Hei, Brem, Heidebrem, Tijm en (een forscher gebouwde variëteit) op Klaver.
☉ Klein Warkruid, C. Epithymum |
|
b. |
Kroon niet door de schubjes gesloten. Geheele plant witachtig of roodachtig. Woekert op allerlei planten, o.a. Brandnetels, Hennep, Walstroo en zelfs op houtige stengels. ☉ Groot Warkruid, C. europaea |
|
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Winde, Convolvulus (Calystegia).
a. |
Plant met zacht behaarden stengel en spiesvormige, evenzoo behaarde bladeren; de 2 breede blaadjes, die |
|
| |
| |
|
den kelk bedekken, hebben een omgeslagen rand. Bloemen rozerood of vleeschkleurig, meestal gevuld als rozen. De stengels slingeren meestal niet sterk. Mei-Sept. ♃ Chineesche Winde, C. pubescens |
|
b. |
Stengel in 't geheel niet slingerend, maar rechtopstaand, behaard. Bladeren zeer langwerpig. De twee blaadjes zitten ver onder de bloem en zijn zeer smal. Kroon aan den rand blauw, in 't midden wit, nog lager geel; er bestaan echter ook variëteiten met geheel witte, rozeroode en nog anders gekleurde bloemen. ☉ Dagschoone, C. tricolor |
|
| |
Geslacht: Dagbloem, Ipomoea (Pharbitis).
Meeldraden en stijl steken niet ver buiten de bloem uit.
a. |
Slingerplant met het uiterlijk van Haagwinde, maar met langwerpig hartvormige, gaafrandige bladeren en purperen, rozeroode, witte, blauwe, paarse of gestreepte bloemen, die in groepjes van 3-5 zitten, 's morgens vroeg ontluiken, maar zich omstreeks 9 of 10 uur voor den middag reeds weer sluiten; alleen bij betrokken lucht blijven ze wat langer geopend. Uit Midden-Amerika.
☉ Dagbloem, I. purpurea of Pharbitis hispida |
|
b. |
Slingerplant met ruwharigen stengel en tot halverwegen in drieën of vijven verdeelde bladeren en alleenstaande, blauwe, witte, blauw-met-witte of rozeroode bloemen. Uit Zuid-Amerika. ☉ Klimopwinde, I. of Ph. hederacea |
|
| |
Geslacht: Pronkwinde, Quamoclit.
Slingerplanten met buiten de bloem uitstekende meeldraden en stijl.
a. |
Bladeren tot aan de middennerf in fijne slippen verdeeld. Bloemkroon met lange buis en uitgespreiden, |
|
| |
| |
|
ongeveer 1 cM. breeden zoom, karmijnrood, rozerood of wit. Bloemen alleenstaand. Uit Oost-Indië.
☉ Pronkwinde, Q. vulgaris |
|
|
b. |
Bladeren hartvormig, gaafrandig of aan hun voet hoekig. Vorm der bloemkroon als bij de vorige, kleur scharlakenrood, oranje of okergeel. Bloemen in groepjes, welriekend. Uit Zuid-Amerika.
☉ Scharlakenwinde, Q. coccinea |
|
|
c. |
Bladeren diep drielobbig. Bloemkroon met korte buis en klokvormigen zoom (zie fig.); rood, oranje en daarna geel. Bloemen in trossen. Fig. blz. 802. Uit Mexico. ☉ Mina, Q. Mina of Mina lobata |
|
|
|