| |
| |
| |
Sleutelbloemfamilie.
Primulaceeën, Primulaceae.
Planten met tweeslachtige, alzijdig symmetrische bloemen. De kelk is 4- of 5-deelig, de kroon 4- of 5-lobbig of -spletig, met een min of meer lange kroonbuis; zij kan echter ontbreken. Er zijn evenveel meeldraden als kroonslippen; ze staan daar recht vóór, en niet - zooals gewoonlijk - er mee afwisselend. Het vruchtbeginsel is bovenstandig (alleen bij Waterpunge half-onderstandig), eenhokkig, met veel eitjes op een centralen zaaddrager. Vrucht: een doosvrucht. De bloemen zijn gewoonlijk fraai gekleurd en worden meestal door insekten bestoven. Vele soorten worden als sierplanten gekweekt. Zie ook Aanh., blz. 788.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Bloemen geel. |
2 |
b. |
Bloemen niet geel. |
3 |
| |
2
a. |
De bladeren vormen een wortelrozet; daaruit verheffen zich alleenstaande bloemen of schermen van bloemen.
Blz. 786, Sleutelbloem |
|
b. |
De bladeren staan twee aan twee of bij drie- of viertallen langs rechtopstaande of kruipende stengels.
Blz. 784, Wederik |
|
| |
| |
| |
3
a. |
De bloemkroonbladeren zijn teruggeslagen (zie fig.). Sierplanten. |
4 |
b. |
Bloemkroon niet teruggeslagen. |
5 |
| |
| |
5
a. |
Waterplant met diep ingesneden bladeren en bloemen in twee of meer kransen boven elkaar aan rechte stengels. Blz. 787, Waterviolier |
|
b. |
Geen diep ingesneden bladeren. |
6 |
| |
6
a. |
Bloemen overhangend, klokvormig, kroonslippen franjeachtig ingesneden. Tuinplant. Blz. 790, Alpenklokje |
|
b. |
Kroonslippen niet franjeachtig of geen klokvormige bloemen. |
7 |
| |
| |
8
a. |
Er zijn geen afzonderlijke kelk en bloemkroon; alleen een gekleurde (niet groene) kelk. Blz. 788, Melkkruid |
|
b. |
Kelk en kroon aanwezig |
9 |
| |
9
a. |
Bloemkroon kleiner dan de kelk, vierdeelig.
Blz. 786, Dwergbloem |
|
|
b. |
Bloemkroon grooter dan de kelk. |
10 |
| |
| |
| |
10
a. |
Kruipende plant met lang gesteelde, alleenstaande bloemen in de oksels der bladeren.
Blz. 785, Guichelheil |
|
|
b. |
Rechtopstaand plantje met trossen van kleine, witte bloemen. Blz. 788, Waterpunge |
|
|
c. |
Rechtopstaande plant met aan den top van den stengel een krans van bladeren, waaruit een aantal (5-9) vrij groote witte, lang gesteelde bloemen opstijgen.
Blz. 784, Zevenster |
|
| |
Geslacht: Zevenster, Triëntalis (Bloemenklasse: Po).
Tenger plantje met kruipenden wortelstok en rechtopstaande bloeitakken; deze hebben langs den stengel een paar smalle blaadjes en aan den top een rozet van langwerpige, zwak getande bladeren. Uit de oksels komen de lang gesteelde bloemen te voorschijn met 7 kelk- en kroonslippen en zeven meeldraden (soms 6 of 8). Bosschen. Mei-Juni.
z.z. ♃ Zevenster, T. europaea
| |
Geslacht: Wederik, Lysimachia (Bloemenklasse: Po).
1
a. |
Stengels kruipend. |
2 |
|
b. |
Stengels rechtopstaand. |
3 |
| |
2
a. |
Bladeren bijna rond, bloemen grooter dan boterbloemen, aan korte stelen in de oksels der bladeren. Tusschen het gras. Mei-Augustus.
♃ Penningkruid, L. Nummularia |
|
De groote gele bloemen worden wel door insekten bezocht, er kan ook zelfbestuiving plaats hebben; toch
| |
| |
geeft de plant zelden rijpe vruchten. Ze vermenigvuldigt zich door uitloopers.
b. |
Bladeren langwerpig-spits, bloemen kleiner dan boterbloemen, aan lange stelen in de oksels der bladeren. In bosschen. April-Juni en Juli-October.
z. ♃ Boschwederik, L. nemorum |
|
| |
3
a. |
Bloemen meest zestallig, in dichte trossen in de oksels der bladeren, die ongesteeld zijn en meestal bezet met zwarte kliertjes. Kelk- en kroonslippen zeer smal. Moerassen en waterkanten. Mei-Juli.
♃ Moeraswederik, L. thyrsiflora |
|
|
b. |
Bloemen in pluimen aan 't eind der stengels of zijtakken. Bladeren veelal in kransen van drie of vier, kort gesteeld. Waterkanten, moerassen en bosschen. Juni-Augustus.
♃ Wederik, L. vulgaris |
|
De meeldraden en vlekken op de kroonslippen zijn al of niet rood gekleurd, wat samen schijnt te hangen met de omstandigheid, of de plant een lichte of een beschaduwde standplaats heeft. De bloemen worden bezocht door zweefvliegen en wilde bijtjes en wel in 't bijzonder door het aardige bijtje Macropis labiata dat in sommige streken van ons land haast met zekerheid op deze bloem is te vinden.
| |
Geslacht: Guichelheil, Anagallis (Bloemenklasse: Po).
a. |
Bloemen rood of blauw, aan lange stelen in de oksels van eironde, ongesteelde bladeren. Stengel vierkant.
☉ Guichelheil, A. arvensis
Zie ook volgende blz. |
|
| |
| |
Komt voor in twee vormen: rood (phoenicea) en, zeldzamer, blauw (coerulea).
De bloemen openen zich alleen bij zonneschijn in den voormiddag (7-2 uur). Er kan kruisbestuiving plaats hebben, maar bij 't sluiten der bloem komt geregeld zelfbestuiving tot stand. Insekten worden weinig of niet op de bloemen gezien, toch leveren ze vele rijpe vruchten. Evenals bij de volgende soort, zijn de meeldraden mooi behaard. Geen honing.
b. |
Stengels draaddun, bladeren hartvormig of eirond, klein, kort gesteeld. Bloemen bleek rose. Moerassige heide en vochtige duinpannen. Juli-Augustus.
z.z. ♃ Teer Guichelheil, A. tenella |
|
Wordt haast nooit door insekten bezocht.
| |
Geslacht: Dwergbloem, Centunculus.
Klein plantje, zelden hooger dan ¾ dM., meestal 2 of 3 cM., met een meestal vertakt stengeltje en bijna ongesteelde, spits eivormige blaadjes. In de oksels der blaadjes kort gesteelde witte of rose, viertallige bloempjes. Heiden en duinen. Juni-September.
z. ☉ Dwergbloem, C minimus
De bloemen openen zich alleen op de heetste middaguren, meestal zelfbestuiving. Bloemenklasse: Po.
| |
Geslacht: Sleutelbloem, Primula.
1
a. |
De bladeren van de wortelrozet hebben zeer korte of geen stelen; ze hebben ook geen diepe insnijdingen. |
2 |
|
b. |
De bladeren hebben duidelijke stelen, meestal langer dan het blad zelf, ook zijn ze door diepe insnijdingen gelobd. Gekweekte soorten. Zie blz. 789. |
|
| |
| |
| |
2
a. |
De bloemschermen verheffen zich op lange stelen hoog boven de wortelrozet. |
3 |
b. |
De steel van het bloemscherm is zeer kort, zoodat de bloemen afzonderlijk uit de wortelrozet schijnen te komen. Bloemen groot (middellijn minsten 2,5 cM.), doorgaans lichtgeel. Tusschen hakhout, vooral in de duinstreek. Maart-Mei. Zie de opmerkingen onder Gewone Sleutelbloem.
z. ♃ Stengellooze Sleutelbloem, P. acaulis |
|
| |
3
a. |
Bloemkroon vlak, kelk smal, buisvormig. Bosschen, weilanden, langs de rivieren. Maart-Mei.
♃ Slanke Sleutelbloem, P. elatior |
|
b. |
Bloemkroon hol, kelk breed, min of meer klokvormig. Bosschen en weilanden. Maart-Mei.
♃ Gewone Sleutelbloem, P. officinalis |
|
De drie voorgaande soorten zijn zeer na aan elkander verwant en zonder onderscheid bekend als: Primula veris. Ze vormen met elkander bastaarden en komen als kweekplanten voor in allerlei kleuren, ook dubbel, soms met groene bloemen, ook wel met bloemkroonvormigen en gekleurden kelk. Ze zijn dimorph, d.w.z. sommige planten hebben bloemen met lange stijlen en laag geplaatste helmknoppen; andere bloemen met korte stijlen en hoog geplaatste helmknoppen, wat voor de kruisbestuiving van belang is: zie bij Longkruid, blz. 828. Fig. blz. 782. De bestuiving geschiedt door hommels, wilde bijen, de Honingbij en vlinders: bloemenklasse: Bb - L.
P. officinalis en P. elatior waren vroeger als geneesmiddelen in gebruik.
| |
Geslacht: Waterviolier, Hottonia (Bloemenklasse: B).
Waterplant met ondergedoken, diep kamvormig ingesneden bladeren. Bloeistengels recht, met eenige
| |
| |
kransen van bleekpaarse bloemen, geel gevlekt nabij 't begin van de kroonbuis. Slooten en poelen. Mei-Juli.
♃ Waterviolier, H. palustris
Evenals bij Primula, zijn de bloemen dimorph (zie boven); dit is ontdekt door Chr. K. Sprengel in 1793.
| |
Geslacht: Waterpunge, Samolus.
Plantje tot 3 dM. hoog, met een wortelrozet van onbehaarde, gaafrandige bladeren en bebladerden, vertakten stengel, eindigend in een tros van witte bloempjes met geel hart. Moerassige graslanden. Mei-Juli.
♃ Waterpunge, S. Valerandi
Een van de weinige planten, die over de geheele wereld voorkomen (cosmopoliet). Bloemenklasse: Po.
| |
Geslacht: Melkkruid, Glaux.
Laag plantje met dicht bebladerde, vleezige stengels. Blaadjes onder aan den stengel kruiswijs, bovenaan verspreid zittend. De bloempjes hebben geen bloemkroon, wel een rose gekleurden kelk en vijf meeldraden, die met de kelktanden afwisselen. Bloemen veel in de oksels der bladeren. Zilte kleigrond. Mei-Juli.
♃ Melkkruid, G. maritima
Het is twijfelachtig, of de bloemen honing afscheiden. Toch worden ze wel door vliegen bezocht.
| |
Aanhangsel.
Bekende sierplanten, alle overblijvend, zijn:
1. | Puntwederik, Lysimachia punctata. Een weinig vertakte, rechte stengel, kort gesteelde, langwerpige bladeren in drietallen, bloemen in de oksels der bladeren, talrijk. Afkomstig uit Zuid-Oost Europa. Ook een paar maal verwilderd gevonden.
|
| |
| |
2. | Chineesche Sleutelbloem, Primula sinensis. Kelk bij den bloemsteel plòtseling zeer breed (zie fig.), bloemen wit of rozerood, in rijke schermen, soms eenige schermen boven elkander. Wordt zeer veel gekweekt als kamerplant, evenals: |
3. | Kegelsleutelbloem, Primula obconica, met wijden bekervormigen kelk, die (vlak) bij den bloemsteel 't smalst is (zie fig.), en meestal rozeroode of roode bloemen.
Zoowel P. sinensis als P. obconica, maar de laatste het meest, hebben klierharen, die een product afzonderen, dat bij sommige menschen lastige huidontstekingen kan veroorzaken. Op vele menschen evenwel heeft het vergif hoegenaamd geen uitwerking, zoodat 't in 't algemeen niet noodig is, deze mooie sierplanten te schuwen. |
4. | Aurikel, Primula Auricula. Bladeren min of meer vleezig, glad, in de jeugd met naar boven omgerolde randen. Bloemen in schermen op een tot 20 cM. hooge schaft, in 't wild geel, in de cultuur in alle kleuren. Afkomstig uit de Alpen. Bloemenklasse: Bb-L. Dimorphie (zie blz. 786). |
5. | Perzisch Varkensbrood, Cyclamen persicum. Knolgewas, knol niet behaard, bloemen met teruggeslagen kroonslippen, alleenstaand aan lange stelen, die zich na 't bloeien niet spiraalvormig ineenrollen, maar gewoon ombuigen naar den grond. De meest gekweekte soort, afkomstig uit Klein-Azië en Perzië. Bloemenklasse: Po. Fig. blz. 783. |
6. | Europeesch Varkensbrood, Cyclamen europaeum. Kleiner dan de vorige, de bloemstelen rollen zich na 't bloeien spiraalvormig ineen. Uit de Alpen en de Karpathen, kan ook in den vollen grond gekweekt worden, winterhard. |
7. | Twaalfgodenkruid, Dodecatheon Meadia. De bloemen (evenals bij Varkensbrood met teruggeslagen kroonslippen) staan in schermen aan 't eind van een lange schaft. Afkomstig van de prairieën van N.-Amerika (Illinois en Missouri). Bloemenklasse: Po. Fig. blz. 783.
|
| |
| |
8. | Alpenklokje, Soldanella alpina. Rotsplantje met een wortelrozet van bijna ronde, lang gesteelde bladeren en voorovergebogen, paarse bloemen met franjeachtige kroonslippen. Alpen, Pyreneën, Hoogland van Auvergne. Groeit tot nabij de sneeuwgrens en boort zijn bloempjes vaak door de sneeuw heen. Aardig plantje voor rotspartijen. Bloemenklasse: Bb. Fig. ook blz. 783. |
|
|