| |
| |
| |
Heiderkruidfamilie.
Ericaceeën, Ericaceae.
Kruidachtige planten of heesters met tweeslachtige, meestal alzijdig symmetrische bloemen. De kelk is vergroeidbladig met 4 of 5 slippen; zoo ook de kroon, deze is echter bij enkele soorten bijna losbladig. Er zijn meestal tweemaal zooveel meeldraden als kroonslippen en één stamper, waarvan het vruchtbeginsel soms met den kelk vergroeid is en dus onderstandig wordt. De vrucht is een droge, 4- of 5-kleppige doosvrucht of een bes.
Tot deze familie behooren verscheidene der mooiste sierheesters. Zie ook Aanh., blz. 778.
Bij de meeste soorten openen de helmhokjes zich aan hun top met poriën (zie fig.), waaruit het losse stuifmeel neervalt zoodra de helmknop of zijn aanhangsels door 't bezoekend insekt wordt aangeraakt. Ook komt, tegen 't eind van den bloei, de bloem meestal zóó te staan, dat 't stuifmeel op den stempel van dezelfde bloem valt; dan heeft er zelfbestuiving plaats.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Witachtig gele plant met omgebogen bloemtrossen en zonder groene bladeren. Blz. 778, Stofzaad |
|
| |
| |
b. |
Plant met groene bladeren. |
2 |
| |
2
a. |
De bloemkroonbladeren zijn duidelijk met elkander vergroeid en vormen een trechter, een bekertje of een stervormige figuur. |
3 |
b. |
De bloemkroonbladeren zijn vrij. |
9 |
| |
3
a. |
Aan de uitgebloeide bloemen blijft de droge, vliezige bloemkroon nog langen tijd vastzitten. |
4 |
b. |
De bloemkroon valt spoedig af. |
5 |
| |
| |
5
a. |
Onder de bloem zit een groen, dik stukje: dit bevat het - onderstandige - vruchtbeginsel; lage, vaak kruipende plantjes. Fig. ook blz. 772. Blz. 774, Boschbes |
|
b. |
Het vruchtbeginsel zit vrij in de bloem. |
6 |
| |
6
a. |
Bloemkroon met groefjes, waarin aanvankelijk de helmknopjes der meeldraden zitten. Blz. 779, Lepelboom |
|
b. |
Niet zulke groefjes in de bloemkroon. |
7 |
| |
7
a. |
Bloempjes klokvormig, aan gebogen steeltjes overhangend. Blz. 777, Rotsbes |
|
b. |
Bloemen trechtervormig, niet overhangend. |
8 |
| |
8
a. |
Bladeren groot (1 dM.), leerachtig, blijvend, niet gewimperd. Tien of meer meeldraden.
Blz. 779, Rhododendron |
|
| |
| |
b. |
Bladeren 2-3 cM., gewimperd, of, zoo ze grooter en niet gewimperd zijn, dan zijn er vijf meeldraden. |
12 |
| |
9 (2)
a. |
Lage, kruidachtige plantjes met onvertakte stengels. |
10 |
b. |
Heesters. |
11 |
| |
| |
| |
| |
Geslacht: Boschbes, Vaccinium.
1
a. |
De plant heeft lange, draadvormige stengels, die vlak op den grond liggen, naar weerszijden bezet met kleine glimmende, ovale, vaak bruine blaadjes. |
2 |
b. |
Struikjes zonder lange, kruipende stengels. |
3 |
| |
2
a. |
Bladeren eirond of langwerpig met omgerolde randen. Bloemen alleenstaand of in arme schermen aan 't eind der takken, rozerood; helmdraad ongeveer even lang als de helmknop. Veenmoerassen. Mei-Juni
♄ Veenbes, V. Oxycoccus |
|
De bladeren hebben aan de achterzijde een witte was-
| |
| |
laag en kunnen zich omkrullen, waardoor al te sterke of al te geringe verdamping vermeden wordt. Bloemenklasse: Bb, maar insektenbezoek is nog bijna niet waargenomen.
b. |
Bladeren met bijna vlakke randen. Bloemen alleenstaand in de oksels der bladeren, rozeroode helmdraad veel korter dan de helmknop. Terschelling, Vlieland, Texel. Mei-Juni. ♄ Lepeltjeheide, V. macrocarpum |
|
De plant behoort thuis in Noordoostelijk Noord-Amerika, is waarschijnlijk door schipbreuk op Terschelling gekomen. De vruchten, ‘cranberries’, worden tot jam verwerkt en daartoe bij scheepsladingen van Terschelling uitgevoerd naar Engeland. Bestuivingswaarnemingen gewenscht!
| |
3
a. |
Altijd groen heestertje. Bladeren aan de bovenzij glimmend groen, aan de onderzijde lichter met donkere klierstippen. Bloemen in trossen aan de stengeltoppen, vierspletig, wit of rozerood. Vruchten rood. Bosschen en moerassen. Mei-Aug.
♄ Roode Boschbes, V. Vitis Idaea |
|
De honingrijke bloemen worden bestoven door hommels en bijen. Ook zelfbestuiving. De roode bessen ‘Preisselbeeren’, worden ingemaakt. Bloemenklasse: Bb.
b. |
Struikjes met afvallende bladeren en blauwe of zwarte vruchten, bloemen alleenstaand of in groepjes van 1-4. |
4 |
| |
4
a. |
Bloem viertallig, tonvormig, groenachtig wit of rozerood; stijl kantig. Bosschen en venen. Mei-Aug. Bloemenklasse: B. z. ♄ Rijsbes, V. uliginosum |
|
b. |
Bloem meestal vijftallig, urnvormig, groenachtig, soms purper; stijl rond. Bosschen. April-Juni. Bloemenklasse: Bb. ♄ Boschbes, V. Myrtillus |
|
Zeer honingrijke bloemen, worden druk bezocht door
| |
| |
bijen en hommels. De vruchten worden door allerlei vogels gegeten, die de zaden verspreiden, vooral lijsters, maar ook hoenderachtige vogels, duiven en gaaien. Door de menschen worden ze in verschen toestand gegeten of tot alcoholische dranken verwerkt.
| |
Geslacht: Struikheide, Calluna.
Heestertje met kleine, ongesteelde blaadjes, die in vier rijen de takjes bedekken. Aan 't eind der takken vele rozeroode of paarse, zelden witte bloempjes. Heidevelden, bosschen, ook soms in de duinen. Juli-October.
♄ Struikhei, C. vulgaris
De bloemen worden in de eerste plaats bezocht door honingbijen, maar, daar de honing gemakkelijk te bereiken is, komen ook korttongige graafbijen, wespen en vliegen er op af; Bloemenklasse: B. De dunne, taaie stengels worden verwerkt tot bezems en boenders.
| |
Geslacht: Dophei, Erica.
Volgens de afleiding zou de uitspraak moeten zijn: Erica; men zegt echter bijna altijd: Erica.
| |
1
a. |
De meeldraden steken buiten de bloemkroon uit. Onbehaarde plant, afkomstig uit Zuid-Europa, een enkele maal gevonden. April-Mei. Bloemenklasse: L.
z.z.z. ♄ Vleeschkleurige Dophei, E. carnea |
|
b. |
De meeldraden geheel binnen de bloemkroon. |
2 |
| |
2
a. |
Kelkslippen grijs behaard en met klierwimpers. Bladeren in kransen van vier, met sterk omgerolden rand en lange wimperharen. Bloemen tot 12 bijeen aan den top der stengels, overhangend; rozerood, zelden wit. Heiden en moerassen en in de duinen. Juni-Oct. Bloemenklasse: Bb. ♄ Dophei, E. Tetralix |
|
| |
| |
b. |
Kelkslippen kaal, bladeren in drietallen, bijna niet gewimperd; bloemen wit of rozerood. Heide in Zuid-Limburg. Juni-Aug. Bloemenklasse: Bb.
z.z. ♄ Grauwe Dophei, E. cinerea |
|
| |
Geslacht: Rotsbes, Andromeda.
Altijd groen heestertje met langwerpige bladeren, met omgerolden rand. Onderkant der bladeren wit. Bloemen rozerood of wit, overhangend, in armbloemige schermen aan 't eind der takken, soms steekt een bebladerde zijtak er boven uit. In veenmoerassen. Mei, Juni en September.
♄ Rotsbes, A. polifolia
De bladeren hebben dezelfde inrichting tot regeling der verdamping als bij de Veenbes. Bloemenklasse: B.
| |
Geslacht: Wintergroen, Pirola.
1
a. |
Een enkele groote bloem aan 't eind van den stengel. Bladeren rond, gekarteld; kelkslippen gewimperd. In bosschen. Mei-Juli.
z.z.z. ♃ Eenbloem-wintergroen, P. uniflora |
|
Niet te verwarren met arme exemplaren der beide volgende soorten. Geen honing.
b. |
Bloemen in trossen, zelden éénbloemig. |
2 |
| |
2
a. |
Bloem wit of rozerood, zoo groot als een kwartje, open; stijl gebogen, langer dan de bloemkroon. Duinvalleien en bosschen. Juni-Augustus.
♃ Rondblad-wintergroen, P. rotundifolia |
|
De heerlijk riekende bloemen bevatten geen honing, worden uiterst zelden door insekten bezocht en hebben meestal zelfbestuiving.
| |
| |
b. |
Bloem kleiner dan een kwartje, niet wijd open, maar half dicht; stijl recht, niet buiten de bloemkroon uitstekend. In bosschen, zelden in de duinen. Juni-Aug. Fig. vorige blz. ♃ Klein Wintergroen, P. minor |
|
Geen honing, meestal zelfbestuiving.
| |
Geslacht: Ramischia, Ramischia.
Bladeren langwerpig, spits, gezaagd. Bloemen klokvormig, groenachtig wit, in een eenzijdige tros; kelkslippen driehoekig. In bosschen. Juni-Aug.
z.z.z. ♃ Ramischia, R. secunda
De bloemen zonderen rijkelijk honing af. Bloemenklasse: B.
| |
Geslacht: Stofzaad, Monotropa.
Geelachtig witte, beschubde stengel met overhangende tros van geelachtig witte, viertallige bloemen. De topbloem is vijftallig. In bosschen. Mei-Augustus. Zie ook fig. blz. 772.
♃ Stofzaad, M. Hypopitys
De plant leeft op de manier van afvalplanten in zwamrijken humusgrond. Tusschen de meeldraden kleine honingkliertjes. Een haarkrans maakt, dat eigen stuifmeel niet op den stempel kan komen. Bloemenklasse: B.
| |
Aanhangsel.
De meest bekende gekweekte soorten.
Geslacht: Moeras-rozemarijn, Ledum.
Heestertje, ongeveer ½ M. hoog, met smalle bladeren, die aan de onderzijde roestkleurig viltig zijn en omgerolde randen hebben. Bloemen in schermen aan 't eind der takken, wit. Oost-Europa, Azië en N.-Amerika, hier en daar in tuinen. Mei-Juni. Bloemenklasse: AB.
Moeras-rozemarijn, L. palustre
| |
| |
| |
Geslacht: Rhododendron, Rhododendron. Hommelbloemen.
a. |
Vruchtbeginsel met schilfertjes bezet, bladeren klein (korter dan 3 cM.), aan de onderzijde met kliertjes. Bloemen rozerood, of rood.
♄ Harig Alpenroosje, R. hirsutum |
|
b. |
Als de vorige, maar de onderzijde der bladeren dicht met roestkleurige schilfers bedekt.
♄ Roestblad-alpenroosje, R. ferrugineüm |
|
c. |
Vruchtbeginsel niet met schilfers, maar met kleine klierhaartjes, bladeren langer dan 8 cM. Bloemen groot, donkerrood, paars of bijna wit, met bruine honingmerkvlekken. Afkomstig uit het Middellandsche Zee-gebied. Mei-Juni. ♄ Rhododendron, R. ponticum |
|
| |
Geslacht: Azalea, Azalea.
a. |
Vijf meeldraden. Bloemen duidelijk gesteeld in schermen aan 't eind der takken.
♄ Zachte Azalea, A. pontica |
|
b. |
Vijf meeldraden. Bloemen bijna ongesteeld in hoofdjes aan 't einde der takken, kelk zeer kort, kroon aan den buitenkant zijdeachtig behaard.
♄ Zachte Azalea, A.mollis |
|
c. |
Zes tot tien meeldraden. Bloemen 2-3 bijeen of alleenstaand aan de toppen der takken. Kasplant, vaak met ‘gevulde’ bloemen.
♄ Indische Azalea, A. indica |
|
| |
Geslacht: Lepelboom, Kalmia.
a. |
Bloeituil aan 't eind der takken. Vruchtbeginsel kaal. Bloemen rozerood of paars, 1 tot 1.5 cM. in doorsnee. Noordelijk Noord-Amerika. April-Mei.
♄ Zeegroene Lepelboom, K. polifolia |
|
| |
| |
b. |
Bloeituil aan 't eind der takken, vruchtbeginsel behaard. Bloemen wit en rozerood, 2 cM. in doorsnee. Uit Oostelijk Noord-Amerika. Mei-Juni.
♄ Breedbladlepelboom, K. latifolia |
|
|
c. |
Bloeiwijze in de bladoksels, bloemen rood of purper, 1 cM. in doorsnee. Noordelijk Noord-Amerika. Mei-Juni. ♄ Smalbladlepelboom, K. angustifolia |
|
Bij dit geslacht liggen de helmknoppen aanvankelijk in plooien van de bloemkroon, maar springen er bij insektenbezoek, door de veerkracht der helmdraden, uit.
| |
Geslacht: Clethra, Clethra.
Heester, tot 2 M. hoog, met kort gesteelde, eivormige bladeren, die onderaan gaafrandig, naar voren gezaagd zijn. Lange trossen van witte bloemen. N.-Amerika. Augustus-October. Fig. blz. 774. ♄ Clethra, C. alnifolia
| |
| |
|
|