| |
| |
| |
Familie der vetplanten.
Crassulaceeën, Crassulaceae.
Alle Vetplanten hebben dikke, sap-opsparende bladeren. Ze heeten daarnaar succulenten (succus = sap). Ze groeien op droge plaatsen: in de duinen, op muren en in 't bergland zeer veel op rotsen. Bij ons behooren maar weinig soorten thuis. De bloemdeelen zijn (behalve bij 't Mosbloempje) 5-, 10-, 20- of 40-tallig, een enkelen keer komt het getal zes voor. In den regel zijn de meeldraden het eerst rijp en daarna de stampers; dan is zelfbestuiving bemoeilijkt. Wel kan de bloem met stuifmeel eener andere bloem van dezelfde plant bestoven worden, en geeft dan ook rijp en kiembaar zaad. Ook kunnen de stempels zich al uitspreiden, als de laatste meeldraden nog stuifmeel bezitten, en dan is zelfbestuiving wel mogelijk. Sommige soorten gaan nog eenige dagen voort met bloeien al worden ze afgeplukt en in 't herbarium te drogen gelegd of aan den muur opgehangen: zoo goed werkt de reserve in de bladeren.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Plantje van 2-3 cM. hoogte; 3 of 4 meeldraden en bloembladeren. Blz. 641, Mosbloempje |
|
b. |
Grootere planten. |
2 |
| |
2
a. |
Bladeren 3-4 cM. groot, in dichte rozetten, soms met roode randen; 12 of meer meeldraden en 6 tot 20 kroonbladeren. Blz. 641, Huislook |
|
| |
| |
b. |
Bladeren in losse rosetten of gewoon langs den stengel. Hoogstens 6 kroonbladeren, 12 meeldraden (meestal maar 5, 6 of 10) en 5-6 vruchtbeginsels. Blz. 641, Vetkruid |
|
| |
Geslacht: Mosbloempje, Tillaea.
Het nietige plantje ligt bijna geheel op den grond, het heeft een dun, meest roodachtig stengeltje, met langwerpigronde, spits toeloopende, 2 aan 2 tegenoverstaande blaadjes van 1-2 mM. dicht bezet. Bloemkroon rozerood of wit. Mei-Sept. Langs de heele kust van den Atlantischen Oceaan. Bij ons z.z.z. Op harden zandgrond. Fig. vorige blz.
☉ Mosbloempje, T. muscosa
| |
Geslacht: Huislook, Sempervivum.
De groote rozetten zenden uitloopers af, die tot kleinere rozetjes uitgroeien en overwinteren. Meestal opzettelijk aangeplant (als middel tegen bliksem en cholera). In de Alpen in 't wild. De groote bloemen vormen mooie, rozeroode sterren van 2-3 cM.; soms 20 bloemen tot een dichten tros opeengehoopt. Sept.-Oct.
z. ♃ Huislook, S. tectorum
Ook andere soorten worden wel gekweekt.
| |
Geslacht: Vetkruid, Sedum.
a. |
De bladeren zijn wel dikkig en vleezig, maar toch breed en plat, ze lijken van alle Sedums 't minst op succulenten. De rand is geschulpt. Ronde of platte trossen van roode bloemen. Groote saps paarder, ook gekweekt, Augustus-Sept. In zandige, ijle bosschen, n 't hakhout en op pas ontgonnen boschgrond.
♃ Hemelsleute S. purpureüm |
|
| |
| |
b. |
Geen breede, platte bladeren; ze zijn klein, rolrond als dikke naalden, bijna bolletjes, of plat aan één zijde, bol aan de andere. |
2 |
| |
2
a. |
De bloemen zijn helder geel. |
3 |
b. |
Bloemen wit of rozerood; blaadjes langwerpig rond, soms geheel rood. Op muren en drogen zandgrond en tusschen dakpannen. Lang niet zoo algemeen als Muurpeper. Waarschijnlijk steeds verwilderd uit tuinen. Juni-Juli. z. ♃ Wit Vetkruid, S. album |
|
| |
3
a. |
Alle bladeren, de bovenste misschien uitgezonderd, eindigen in een naaldfijn puntje. Ook de kelkslippen zijn spits. De bladeren hebben voorbij de vasthechtplaats nog een verlengstukje. Zie fig. vorige blz. Juni-Aug. Op drogen zandgrond, muren en langs de rivieren (rivierduinen). z. ♃ Tripmadam, S. reflexum |
|
b. |
De bladeren eindigen stomp. Ze zijn van boven iets afgeplat en kort, bijna rond, hoogstens twee maal zoo lang als breed. Bij droogte is de smaak peperig. Overal op drogen zandgrond, muren, platte grintdaken, in de duinen en vaak op begraafplaatsen. Fig. blz. 640. Juni-Juli. ♃ Muurpeper, S. acre |
|
c. |
Een vorm van deze, misschien een andere soort, die er zeer veel op lijkt, heeft wat langwerpiger blad, meestal minder en bleekere, kleinere bloemen en een nauwelijks te merken scherpen smaak. Overigens als de vorige. ♃ Zacht Vetkruid, S. Boloniënse |
|
Er zijn, jaren geleden, nog een paar Sedums bij Maastricht en Valkenburg gevonden: één met tegenoverstaande bladeren en witte bloemen, Dikbladvetkruid ( S. dasyphyllum, fig. volgende blz.), en Omgebogen Vetkruid ( S. Cepaea), een witbloemige, die in 't Bergland van Zuid-Europa thuis behooren;
| |
| |
ze waren zeer waarschijnlijk uit tuinen ontsnapt. Op een muur bij Thorn is een sier-sedum uit den Kaukasus, Rozenvetkruid (S. oppositifolium), gevonden, die dadelijk te kennen is, doordat de bladeren, evenals bij Dikbladvetkruid, tegenover elkaar staan, maar de bloemen wit met rood zijn. Wat bij onze Sedums niet voorkomt (soms echter bij enkele der onderste bladeren). Zie de figuren hiernaast.
Van dit geslacht worden ook nog andere soorten als sierplanten gekweekt.
Aanteekeningen.
|
|