| |
| |
| |
Steenbreekfamilie.
Saxifragaceeën, Saxifragaceae.
Deze plantenfamilie behoort bijna geheel in bergstreken thuis; de massa groeit in rotsspleten, waar de beekjes met een wilde vaart doorheen schieten; vaak staan de steenbreekplanten met den voet in 't water en de lange bloem slingert heen en weer, als de stroom den stengel schudt. Bij ons komen maar zes soorten voor, en die zijn alle ook in 't bergland te vinden. Ze hebben 4, 5, 8 of 10 of meer meeldraden, één stamper met twee of vier stempels; vier of vijf kelk- en kroonbladeren. Soms ontbreekt de bloemkroon.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Sierheester of houtige tuinplant met tegenoverstaande of verspreide bladeren. Zie Aanh., blz. 649, onderaan |
|
b. |
Geen heester of houtige plant. |
2 |
| |
2
a. |
Er zijn tien meeldraden. |
3 |
b. |
Er zijn 4, 5 of 8 meeldraden. |
6 |
c. |
Geen meeldraden, de bloem zit vol kroonbladeren.
Blz. 645, Steenbreek |
|
| |
| |
4
a. |
Bloemen geheel vuurrood. Zie fig. Blz. 649, Heuchera |
|
b. |
Bloemen wit, geel, groen of rossig. |
5 |
| |
| |
| |
5
a. |
Kroonbladeren wit of geel, soms met roode stipjes of randjes, zonder franje. Blz. 645, Steenbreek |
|
b. |
Bloemen witachtig of groenig, later rossig, met franje aan den rand (zie fig. onderaan), in een lange, ijle tros. Hooge plant (½-1 M.) met ronde of hoekige bladeren als van Ribes. Blz. 648, Tellima |
|
| |
6 (2)
a. |
Er zijn 5 meeldraden, 5 honingmachientjes, die op kandelabers lijken, en 5 ronde kroonbladeren.
Blz. 646, Parnaskruid |
|
b. |
Er zijn 4 kleine kelkslippen, geen kroonbladeren, 4 meeldraden; door splitsing in tweeën lijken het er acht te zijn. Blz. 647, Goudveil |
|
c. |
Er is één bloempje met vier en de overige met vijf bloemblaadjes; de bloempjes vormen soms een kubusvormig trosje. Zie fig. Bladeren diep ingesneden of in drieën verdeeld. Blz. 648, Muskuskruid |
|
| |
Geslacht: Steenbreek, Saxifraga.
Zie de Opmerking aan 't einde van dit geslacht.
| |
1
a. |
Bloemen zoo groot als of weinig kleiner dan een gewone boterbloem, wit of geel. |
2 |
b. |
De witte bloempjes zijn maar een paar millimeter groot, de blaadjes niet veel grooter; de heele bloeiende plant is soms niet hooger dan 2 cM. en dan zijn de blaadjes wel eens ongesplitst. Dikwijls rood aangeloopen, in drieën gesplitste of spiesvormige blaadjes. In zandige streken, zeer veel in de duinen, op muren en kalkgronden, en dan wel eens een dM. hoog. April-Juni. Kandelaartjes, S. tridactylites |
|
| |
2
a. |
Bloemen wit, bladeren half rond of bijna rond met inhammen; |
|
| |
| |
|
de bovenste wat langwerpiger. Aan den voet, even boven of onder den grond bevinden zich heel kleine bolletjes, die voor de voortplanting dienen. Fig. vorige blz. en blz. 644. De bloemen in trossen van drie of meer bij elkaar. In zandige streken, op weiland, in ijl bosch en langs wegen. Mei-Juni.
z. ♃ Knolsteenbreek, S. granulata |
|
Een gevulde kweekvorm van deze komt in den Haarlemmerhout en op andere plaatsen langs het duin sedert jaren verwilderd voor, en heet Haarlem's Klokkenspel.
b. |
Blaadjes gaafrandig en lepelvormig. Bloemen alleenstaande, hoogstens twee op een stengel, geel met oranje stipjes. Plant van de hoogvlakten in het gebergte; soms, maar heel zelden, ook in het hoogveen van de vlakte. Waarschijnlijk eens bij ons, vijftig jaar geleden, in 't Drentsche veen (bij Weerdinge) gevonden. Juli-Sept.
? z.z.z. Bokjessteenbreek, S. Hirculus |
|
Voor andere gekweekte of verwilderde Saxifragen, zie Aanhangsel, blz. 648.
Opmerking. De Saxifragen hebben bijna alle ongelijktijdige rijpheid van meeldraden en stampers; de meeldraden plaatsen zich achtereenvolgens een voor een of twee aan twee boven den stamper en slaan daarna terug. Eerst dan komt de beurt aan den stamper om de stempels uit te spreiden. Zoodoende is kruisbestuiving regel, zelfbestuiving uitzondering.
| |
Geslacht: Parnaskruid, Parnassia.
Bij deze plant is het achtereenvolgens van plaats veranderen der meeldraden (zie de Opmerking bij Steenbreek) zeer mooi waar te nemen.
Mooie roomwitte, groote, komvormige bloemen met doorschijnende aderen; behalve de vijf meeldraden, bevinden er zich 5 kandelaberachtige honingtoestellen in; het zijn misschien vervormde meeldraden, die de taak van insektenlokkers te vervullen hebben. De knoppen op
| |
| |
deze nectariën zijn goudgeel en lijken vochtig, de vliegen laten zich foppen, doen alle moeite om er zoetig vocht uit te halen en bestuiven bij hun gewurm den stempel van een oude bloem, of ze nemen uit een jonge stuifmeel mee. De honing zit onderaan, in 't midden van den voet der nectariën; misschien komt toch ook nog wel een of andere zoetigheid uit de knopjes te voorschijn, maar bij ons zijn ze bij zonnig weer altijd droog. De wortelbladeren zijn langwerpig rond, het eenige stengelblad omvat den stengel in 't midden gedeeltelijk. Fig. blz. 645. Juli-Oct. Op zandigen, kalkhoudenden grond, in duinpannen; ook in Zuid-Limburg op de heuvels, evenals trouwens in 't bergland.
♃ Parnaskruid, P. palustris
| |
Geslacht: Goudveil, Chrysosplenium.
a. |
Lage, teere plantjes met rondachtige bladeren, die vaak als schijfjes of loovers over elkaar zijn geschoven. De kleur is heldergroen, en zij zijn bezet met wijduiteenstaande haartjes. De bovenste zijn in den bloeitijd goudgeel en daarop liggen haast plat neer de goudgele bloempjes; deze hebben 10 meeldraden. Als de zaden rijp zijn, blijven ze nog lang in de open vrucht liggen, zie fig.; ook de kelk is dan nog niet altijd verdwenen. Doordat de bloemen en vruchten meest hellend staan, rollen de zaden ten slotte uit het langwerpige geultje. Stengel driekant, onderste bladeren op lange stelen en niet 2 aan 2 tegenover elkaar. Maart-Mei. Op zeer vochtigen boschgrond, aan beekjes, vooral aan bronnen in het heuvelland.
z.z. ♃ Verspreidbladig Goudveil, Ch. alternifolium |
|
b. |
Als de vorige, stengel min of meer vierkant, bloemen groengeel en de bladeren tegenover elkaar geplaatst.
z.z.z. ♃ Paarbladig Goudveil, Ch. oppositifolium |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Muskuskruid, Adoxa.
De bloemen vormen een groengeel kubusje. De topbloem heeft meestal 4 bloemblaadjes en 4 dubbele meeldraden, de andere gewoonlijk één van elk meer. Aan den stengel twee bladeren tegenover elkaar. Uit den wortel schieten in drieën verdeelde bladeren op, elk derde weer diep ingesneden. De plant wordt door vliegen bezocht, ze riekt zwak naar muskus. De wortelstok is spierwit en als uit kralen of parels aaneengeregen. De plant brengt zelf, met kracht, zijn rijpe vruchten in den grond, door de vruchtsteel sterk te krommen. Maart-Mei. Op lossen humusbodem onder hakhout van de duinbosschen nog al veel, elders z.z.z. Fig. blz. 645.
♃ Muskuskruid, A. Moschatellina
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Tellima, Tellima.
De kroonblaadjes zijn aan den top fijn ingesneden, de slipjes krullen naar buiten om. De geur lijkt iets op dien van Spiraea. Plant uit N.-Amerika. In 1906 voor 't eerst bij Haarlem, in 1907 bij Den Haag gevonden. Mei-Juni. Zie ook fig. blz. 645.
z.z.z. ♃ Grootbloemige Tellima, T. grandiflora
| |
Geslacht: Steenbreek, Saxifraga.
Van oudsher worden hiervan vier soorten veel gekweekt:
a. |
De Moederplant, S. sarmentosa, met groote ronde, harige bladeren en wijdvertakte trossen van fijne witte bloempjes met roode puntjes, twee van de bloemblaadjes soms langer dan de overige. Volgens onze grootmoeders zoo geheeten, omdat de uitloopers of stekjes als kindertjes rondom de moeder heen blijven groeien. Uit China. |
|
b. |
Vette Steenbreek, S. crassifolia (Megasea crassifolia). Deze plant, die de genegenheid vooral van schoenmakers |
|
| |
| |
|
schijnt te genieten, heeft zeer groote lappen van dikke bladeren en een zwaren ovalen of bolvormigen tros van groote lila bloemen. Fig. blz. 647. |
|
c. |
Het Porseleinbloempje, S. umbrosa, ook Judas-tranen, Niemands-verdriet en Mennistezusje geheeten, doet dienst als dankbaar randplantje in niet al te natte en donkere stadstuintjes. Het is een Alpenplantje, dat bij ons goed voort wil, maar bij strenge vorst, zonder sneeuwbedekking, meestal afsterft. Een nauw verwante soort uit de Pyreneeën is het Jehova-bloempje, meestal met harig blad (S. hirsuta). |
|
d. |
Mossteenbreek, S. hypnoïdes. Laagblijvende tuinplantjes met draaddun, mosachtig blad. Bloeit niet vaak; zoo ja, dan met trosjes van 2 tot 10 groote, witte bloemen. Mei-Juni; een enkelen keer verwilderd. Overjarig. Fig. blz. 646. |
|
Verder nog in tuinen op rotspartijen een Steenbreek met bladeren, waarvan de steel in 't midden onder 't blad staat: de Schildbladige Steenbreek (S. peltata); een Steenbreek met bladeren als van Geranium, harig aan den rand, Geranium-steenbreek, S. geranioïdes.
| |
Geslacht: Hoteia.
Een plant, waarvan de bloeiwijze aan een Spiraǝa (Rozenfamilie) doet denken, en die dan ook gewoonlijk Spiraea japonica genoemd wordt (fig. blz. 646), heet eigenlijk: Hoteia japonica.
| |
Geslacht: Heuchera, Heuchera.
Sierplant uit Mexico (fig. blz. 644) met roode bloemen.
♃ Vuurroode Heuchera, H. sanguïnea
Tot de Steenbreekfamilie worden ook wel de volgende sierheesters gerekend.
| |
1
a. |
De meeldraden vertoonen een verbreeding. Zie fig.
Deutzia, Deutzia glabra, crenata en D. gracilis |
|
| |
| |
b. |
Geen verbreeding of geen meeldraden te zien. |
2 |
| |
2
a. |
Bladeren tegenover elkaar geplaatst. |
3 |
b. |
Bladeren verspreid. Roode, witte, gele of groenachtige bloemen, in trosjes of in de bladhoeken alleen. Fig. hieronder. Aalbessenfamilie, blz. 651, Ribes |
|
| |
3
a. |
Een menigte meeldraden, 4 of 5 stijlen. Groote witte of geelwitte bloemen. Fig. hieronder.
Boerenjasmijn, Philadelphus coronarius |
|
Niet te verwarren met de echte Jasmijn (Jasminum, blz. 918).
b. |
Weinig (tot 10) meeldraden; platte bloemen in dichte trossen, de buitenste (soms alle) zonder meeldraden. |
4 |
| |
4
a. |
Trossen bolrond. Hortensia, Hydrangea opuloïdes |
|
b. |
Trossen piramidaal. Waterstruik, Hydrangea paniculata |
|
Ook nog andere soorten worden gekweekt.
|
|