| |
| |
| |
Olijffamilie.
Oleaceeën, Oleaceae.
Boomen of heesters met meestal kruiswijs geplaatste, enkelvoudige of samengestelde bladeren zonder steunblaadjes. Bloemen één- of tweeslachtig, met twee meeldraden en één stamper, deze met een tweehokkig vruchtbeginsel. Kelk en bloemkroon, indien aanwezig, viertallig. Vrucht een tweehokkige doosvrucht, een steenvrucht of een gevleugeld nootje. Oorspronkelijk inheemsch slechts één soort, de Esch, de overige zijn aangeplant.
| |
Tabel der Geslachten.
1
a. |
De bloemen verschijnen vóór de bladeren; de volledig bebladerde plant is dus al uitgebloeid. |
2 |
|
b. |
De bloemen komen later dan de bladeren; er zijn dus volwassen bladeren en bloemen tegelijk. |
3 |
| |
2
a. |
Bloemen afzonderlijk of in kleine groepjes, geel, 2-3,5 cM. groot. Sierheesters. |
6 |
|
b. |
Bloemen in dichte trossen, klein, meest zonder bloembekleedsels. Boomen of hakhout. Blz. 917, Esch |
|
| |
3
a. |
Bladeren alle enkelvoudig. |
4 |
|
b. |
Alle of de meeste bladeren samengesteld. |
7 |
| |
| |
| |
| |
5
a. |
Bladstelen tamelijk lang (langer dan ½ cM.), vrucht langwerpig, een tweehokkige doosvrucht kelk blijvend.
Blz. 915, Sering |
|
|
b. |
Bladstelen niet langer dan enkele mM., vrucht rond, besachtig, kelk afvallend. Blz. 917, Liguster |
|
| |
| |
7 (3)
a. |
Bloempjes klein, maar talrijk, tot groote pluimen vereenigd, wit. Boomen. Blz. 917, Esch |
|
b. |
Bloemen 2-3 cM. groot, weinig bijeen, wit of geel. Sierheesters. Blz. 918, Jasmijn |
|
| |
Geslacht: Chineesch Klokje, Forsythia.
a. |
Heestertje met rechte twijgen. Bloemen meestal in paren, hangend, geel, de stijl langer dan de twee meeldraden (er bestaat ook een vorm, waarbij de stijl korter is dan de meeldraden, maar die komt bij ons, naar 't schijnt, niet voor). Bladeren enkelvoudig, in de tophelft is de bladrand gezaagd. Uit China. Maart-Mei. Recht Chineesch Klokje, F. viridissima |
|
b. |
Twijgen overhangend, bloemen geel, de stijl korter dan de meeldraden (de langstijlige vorm komt bij ons |
|
| |
| |
|
niet voor). Bladeren enkelvoudig, dikwijls ook drietallig, bladrand voor ¾ gezaagd. Uit China en Japan. Maart-Mei. Hangend Chineesch Klokje, F. suspensa |
|
De bloemen worden om hun honing bezocht door honingbijen, hommels en graafbijtjes. Doordat van beide soorten juist de verschillende vormen voorkomen (dimorphie, zie bij Longkruid, blz. 828), wordt dikwijls de eene soort door de andere bevrucht; uit de zaden, die op deze manier ontstaan, groeit een bastaardvorm op, die F. intermedia wordt genoemd; deze lijkt 't meest op F. viridissima, maar heeft, evenals F. suspensa, enkele drietallige bladeren.
| |
Geslacht: Sering, Syringa.
1
a. |
Bloemen wit, de kroonbuis steekt weinig buiten den kelk uit, de meeldraden komen uit de kroonbuis te voorschijn, ook de stijl is op zijn minst even lang als de kroonbuis. Bladeren eivormig, aan de onderzijde behaard. Uit Noordelijk Japan. Juni.
Japansche Sering, S. japonica |
|
|
b. |
Bloemen lila, rozerood of wit, kroonbuis langer dan de kelk, helmknoppen en stempel steken niet buiten de kroonbuis uit. |
2 |
| |
2
a. |
Bladeren hartvormig of driehoekig. Bloemen lila of wit, in dichte trossen, de helmknoppen zitten boven in de kroonbuis. Uit Oost-Europa tegelijk met de Wilde Kastanje door Busbecquius ingevoerd. Zie blz. 582. Mei-Juni. Sering, S. vulgaris |
|
De heerlijk geurende bloemen bevatten veel honing, die op het vruchtbeginsel wordt afgescheiden. Soms zijn stamper en meeldraden tegelijk rijp (homogaam), soms de meeldraden 't eerst (proterandrisch), ook wel de stamper 't eerst (proterogy-
| |
| |
nisch). De insekten (zweefvliegen, bijen, hommels en vlinders) bewerken kruisbestuiving, doordat bij 't terughalen van den zuiger daar stuifmeel aan blijft kleven, dat dan in een volgende bloem op den stempel raakt. Door de struiken eerst in de kou te houden, dan te bedwelmen (met ether of chloroform) en daarna in de warmte te brengen, kunnen ze in bloei getrokken worden (geforceerd), zoodat bijna 't heele jaar door bloeiende seringetakken te krijgen zijn.
b. |
De bladschijf gaat langzamerhand in den bladsteel over. |
3 |
| |
3
a. |
Meeldraden laag ingeplant, ter halver hoogte van de kroonbuis, helmknoppen geel, bloemkroon donkerviolet. Bladeren gewimperd. Uit Hongarije. Juni.
Hongaarsche Sering, S. Josikaea |
|
b. |
Meeldraden hoog ingeplant, zoodat de helmknoppen de opening der bloemkroon bereiken. |
4 |
| |
4
a. |
Bladeren aan de onderzijde witachtig, de hoofdnerf bezet met korte, stijve haartjes. Bloemkroon licht lila of wit. Uit de Himalaya. Juni.
Himalaya-sering, S. Emodi |
|
Emodus of Imaus is de oude naam voor Himalaya.
b. |
Bladeren aan de onderzijde groen, soms ingesneden, meestal lancetvormig, bloemkroon licht lila of wit, bloemsteeltjes even lang als de kelk of iets langer.
Fransche Sering, S. persica |
|
Komt ook voor met vrouwelijke bloemen tusschen de gewone.
c. |
Bladeren aan de onderzijde groen, spits, niet ingesneden. Bloemkroon purperkleurig, ook wit. Oorsprong onbekend, welicht ontstaan uit zaden van de vorige soort (dus een geval van mutatie, zie blz. 665). Juni.
Chineesche Sering, S. chinensis |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Liguster, Ligustrum.
De Ligusters hebben veel honing en worden bezocht door vliegen, bijen en hommels, vooral door mannetjes van hommels, ook door vlinders. De struik is vooral aangeplant voor de jacht om voedsel en vooral om dekking voor de fazanten.
a. |
Kroonbuis weinig langer dan de kroonslippen of zelfs korter, ook de meeldraden korter dan de kroonslippen. Vertakkingen van de bloelwijze fijn behaard. Bladeren smal (1:4). Bes zwart, zelden wit, geel of groen. Uit Zuid-Europa en Klein-Azië, sedert lang aangeplant en in de duinen vaak verwilderd. Juni-Juli.
Liguster, L. vulgare |
|
|
b. |
Kroonbuis twee- of driemaal zoo lang als de slippen. Bladeren breed (1:3). Uit Japan.
Japansche Liguster, L. japonicum (=ovalifolium) |
|
| |
Geslacht: Sneeuwvlokkenboom, Chionanthus.
Heestertje, tot 3 M. hoog, met langwerpige, gesteelde bladeren, die aan hun onderzijde op de nerven dicht behaard zijn. Bloemtrossen in de oksels van de bladeren, kelk vierdeelig, bloemkroon wit, met lange, zeer smalle slippen. Uit Noord-Amerika. Juni.
Sneenwvlokkenboom, Ch. virginica
| |
Geslacht: Esch, Fraxinus.
1
a. |
De bloemen loopen weinig in 't oog en verschijnen vóór de bladeren; 's zomers zijn ze er dus niet meer. |
2 |
|
b. |
De bloemen staan in groote pluimen en komen kort na de bladeren; ze hebben een kelk en vier witte kroonblaadjes, die langer zijn dan de twee meeldraden. Bladeren oneven gevind, de onderste zijblaadjes met |
|
| |
| |
|
tamelijk lange stelen, die met gele haartjes zijn bezet. Uit Zuid-Europa en de Levant. Mei-Juni.
Manna-esch, F. Ornus |
|
Als, liefst in Juli of Augustus, de stam tot op het hout wordt ingesneden, komt daaruit overvloedig sap te voorschijn, dat door kristallisatie het zoete ‘manna’ oplevert.
| |
2
a. |
De bloemen hebben geen bloemkroon, maar wel een kelk, deze is bijna even lang als 't vruchtbeginsel of de meeldraden. Knoppen kaneelbruin. Bladeren samengesteld uit 5-9 blaadjes, aan de bovenzij glanzend donkergroen, onderaan witachtig. Uit Noord-Amerika. April, Mei. Amerikaansche Esch, F. americana |
|
b. |
De bloemen hebben noch kelk, noch bloemkroon. Knoppen zwart. Bladeren samengesteld, meestal uit 9-13 blaadjes. (Soms zijn bijna alle bladeren enkelvoudig, n.l. bij den kweekvorm F. monophylla.) April, Mei. Esch, F. excelsior |
|
Wordt ook gekweekt met hangende takken, als: Treuresch, en met goudgele takken en bladeren, die in den herfst helder geel worden, als: Goudesch.
Bij alle Esschen komen zoowel mannelijke als vrouwelijke en tweeslachtige bloemen voor, die op allerlei manieren over de verschillende planten verdeeld zijn. Het stuifmeel wordt overgebracht door den wind en deze verspreidt ook de gevleugelde vruchten, die den geheelen winter door aan de boomen blijven hangen. De bladstelen zijn gegroefd; zuighaartjes nemen 't water op, dat in die groeven blijft staan.
Het esschenhout is zeer taai en sterk (gymnastiekwerktuigen; lansen, reeds bij de helden van Homeros: Priamos).
| |
Geslacht: Jasmijn, Jasminum.
(Niet te verwarren met Boerenjasmijn, blz. 650).
1
a. |
Bloemen wit, 3 cM. in middellijn, heerlijk geurend. |
|
| |
| |
|
Bladeren samengesteld, als esscheblad ongeveer, soms met geel of wit gezoomde blaadjes. Juli, Aug. Uit Azië. Jasmijn, J. officinale |
|
b. |
Bloemen geel. |
2 |
| |
2
a. |
De bloemen verschijnen vóór de bladeren, ze zitten afzonderlijk en zijn 3,5 cM. groot. Bladeren 2 aan 2 tegenover elkaar, elk uit 3 blaadjes samengesteld.
Vroege Jasmijn, J. nudiflorum |
|
|
b. |
De bloemen verschijnen na de bladeren, in Juni of Juli, 2-4 bijeen en zijn kleiner dan bij de vorige. Bladeren verspreid langs den stengel, meestal drietallig, soms tweetallig of enkelvoudig.
Struikjasmijn, J. fruticans |
|
|
|