| |
| |
| |
Teunisbloemfamilie.
Onagraceeën, Onagraceae.
De bloemen zijn geheel 4- (zelden 2- of 3-) tallig, gewoonlijk met dubbel aantal meeldraden, losbladige bloemkroon en onderstandig vruchtbeginsel. De stuifmeelkorrels zijn onderling verbonden door uiterst dunne draadjes. Bijna alle Onagraceeën hebben groote, in 't oog loopende bloemen, die druk door insekten bezocht worden.
Deze familie is rijk aan sierplanten. Zie Aanh., blz. 668.
| |
Tabel der Geslachten.
1
a. |
Waterplanten met ondergedoken of drijvende bladeren; alleen de bloem kan boven 't water uitsteken. |
2 |
b. |
Land- of moerasplanten. |
3 |
| |
2
a. |
De 1-2 cM. lange en half zoo breede, niet-ingesneden blaadjes staan twee aan twee tegenover elkaar aan den stengel en hebben dunne bladstelen. Geen kroonbladeren, alleen een groene, vierslippige kelk.
Blz. 663, Waterlepeltje |
|
b. |
De ruim twee cM. lange en evenzoo breede, aan den bovenrand ingesneden, drijvende bladeren staan in een rozet en hebben gezwollen bladstelen. Bloemkroon wit. Blz. 664, Waternoot |
|
| |
| |
| |
3
a. |
Twee kroonbladeren, evenzooveel kelkslippen en meeldraden. Zie ook fig. vorige blz. Blz. 663, Heksenkruid |
|
b. |
Bloem 4-tallig of (zelden) 3-tallig. |
4 |
| |
4
a. |
Vier meeldraden. |
5 |
b. |
Meer dan 4 meeldraden; soms hebben enkele geen helmknopjes. |
6 |
| |
5
a. |
Geen bloemkroon, alleen een groene, vierslippige kelk. Moeras- of waterplantje, zie 2a. Blz. 663, Waterlepeltje |
|
b. |
Groote kroonbladeren, aan hun top in tweeën of drieën verdeeld. Zie fig. Tuinplant.
Blz. 670, Eucharidium |
|
| |
6
a. |
Bloemkroonbladeren met een langen steel (nagel) en een 3-slippige of eenigszins ruitvormige schijf. Zie fig. Tuinplant. Blz. 670, Clarkia |
|
b. |
Kroonbladeren anders gevormd. |
7 |
| |
7
a. |
Er is geen of alleen een zeer korte kelkbuis (op zijn hoogst tweemaal zoo lang als wijd); de kroon is altijd losbladig. |
8 |
b. |
Een duidelijke, meer dan tweemaal zoo lange als wijde kelkbuis met 4 (zelden 3) uitstaande of achterover geslagen, soms bloemkroonachtig gekleurde slippen; kroon als bij a. Figuren volgende blz. |
9 |
| |
8
a. |
Kelkbuis aanwezig; trechtervormig; de kelkslippen blijven, na het ontluiken der bloem, gewoonlijk ten deele aaneengehecht. Zie fig. Zaden met korte haartjes. Tuinplanten. Blz. 669, Godetia |
|
b. |
Kelkbuis nagenoeg ontbrekend. Zaden met lange pluishaartjes. Fig. vorige blz. Blz. 666, Basterdwederik |
|
| |
| |
| |
9
a. |
Bloemkroon meer of minder tweezijdig symmetrisch; 4- of 3-bladig, meeldraden 8 of 6, ver buiten de bloem uitstekend en, evenals de stijl, veelal omlaag gebogen. Zie fig. Tuinplant. Blz. 671, Prachtkaars |
|
b. |
Bloemkroon alzijdig symmetrisch, 4-bladig; 8 meeldraden. |
10 |
| |
10
a. |
De bloemen hangen aan dunne, slappe stelen omlaag. Bladeren meestal tegenoverstaand. Kelk meestal niet groen, maar toch anders gekleurd dan de bloemkroon. Tuinplanten. Blz. 670, Fuchsia |
|
b. |
De bloemen staan rechtop of schuin. Bladeren meestal verspreid langs den stengel. Kelkbuis zeer lang en dun, groenachtig of gekleurd. Blz. 664, Teunisbloem |
|
| |
Geslacht: Waterlepeltje, Isnardia.
Tenger water- of moerasplantje met een stengel, waarvan het onderste gedeelte in den bodem kruipt of in het water drijft en op de knoopen bijwortels draagt. Blaadjes aan hun top spits (hierdoor te onderscheider van Waterpostelein.) Langzaam stroomend water in heide- en veenstreken. z. ♃ Waterlepeltje, I. palustris
| |
Geslacht: Heksenkruid, Circaea.
De kleine bloempjes, die, evenals Eereprijs, 2 meeldraden hebben en een ver uitstekenden stijl, worden, als bij dit geslacht, voornamelijk door zweefvliegen bezocht.
| |
1
a. |
De rechtopstaande, dunne stengel draagt kruiswijs staande bladeren en, aan zijn top, trossen van licht rozeroode bloempjes zonder schutblaadjes aan den |
|
| |
| |
|
voet der steeltjes. In boschrijke streken, onder heggen, enz. ♃ Stevenskruid, C. lutetiana |
|
b. |
Als de vorige, maar met kleine, borstelvormige schutblaadjes aan den voet der bloemsteeltjes. Zie fig. Misschien een bastaard van Stevenskruid met Alpenheksenkruid. Wellicht bij Maastricht gevonden.
? z.z.z. ♃ Klein Heksenkruid, C. intermedia |
|
| |
Geslacht: Waternoot, Trapa.
Merkwaardige waterplant met een langen, ondergedoken stengel, die aan zijn top een rozet van drijvende, ruitvormige bladeren met gezwollen stelen en witte bloemen draagt. De smalle blaadjes, die er onder water aan komen, vallen spoedig af, maar dan ontspringen uit elken knoop 4 lange bijwortels, elk met 2 rijen van zijworteltjes, die men vroeger voor waterbladeren hield. Fig. blz. 661. De vrucht is hard en draagt vier horens (de blijvende kelkbladeren); het zaad is eetbaar. Kwam vroeger in ons land voor en kan er misschien nog weer gevonden worden.
? ? z.z.z. Waternoot, T. natans
| |
Geslacht: Teunisbloem, Oenothera (spreek uit: Eunoteera).
De bloemen van dit geslacht zijn er, volgens hun bouw (een zéér lange, dunne kelkbuis, waarin de honing ligt, en vooruitstekende stempels en helmknoppen), op ingericht om door vlinders bestoven te worden. De meeste soorten hebben bovendien licht gekleurde bloemen, die zich tegen den avond openen, maar er over dag als verwelkt uit zien, wat op een bezoek door avond- of nachtvlinders wijst. Toch ligt de honing gewoonlijk met zóó diep, of sommige hommels kunnen dien ook wel bereiken, en ook verzamelen
| |
| |
deze het draderige stuifmeel. Sommige soorten bestuiven zich geregeld zelf, reeds vóór het ontluiken der bloem. De vrucht is een vierkleppige doosvrucht; de zaden hebben geen zaadpluis.
Het is een Amerikaansch geslacht, waarvan sommige soorten echter reeds sedert lang in Europa verwilderd zijn en andere als sierplanten gekweekt worden. Zie Aanh., blz. 668.
| |
1
a. |
De meeldraden zijn korter dan de ten minste 2 cM. lange, gele kroonbladeren; in de geopende bloem staan ze omlaag gebogen. |
2 |
b. |
Meeldraden even lang als de meestal nog geen 2 cM. lange kroonbladeren; ook in de geopende bloem blijven ze bijna recht. De onderste bladeren van de wortelrozet in 't eerste jaar (de plant is tweejarig) zijn zeer langwerpig en spits, 6-8 maal zoo lang als breed. In 1789 uit Canada in Europa ingevoerd. In de duinen. Juli-Aug. z. Kleine Teunisbloem, Oe. muricata |
|
| |
2
a. |
Kroonbladeren 2-3 cM. lang, weinig langer dan de meeldraden. Bloemknoppen tamelijk stomp. Sedert 1614 uit Noord-Amerika in Europa ingevoerd. Algemeen op eenigszins vochtige, zandige plaatsen. Juli-Sept.
Teunisbloem, Oe. biënnis |
|
b. |
Kroonbladeren langer dan 3 cM., veel langer dan de meeldraden. Bloemknoppen zeer spits kegelvormig. Stengel meestal reeds bij den grond sterk vertakt. Tuinplant, hier en daar verwilderd gevonden. Juni-Oct. z.z. Groote Teunisbloem, Oe. Lamarckiana |
|
Met deze plant heeft Prof. Hugo de Vries zijn wereldberoemde mutatieproeven gedaan. Daarbij zijn een aantal nieuwe soorten ontstaan, o.a. de Reuzenteunisbloem (Oe. gigas), de Roodnerfteunisbloem (Oe. rubrinervis), de Dwergteunisbloem (Oe. nanella), de Witachtige T. (Oe. albida), enz.
| |
| |
| |
Geslacht: Basterdwederik, Epilobium.
Bloemen met verborgen honing (Klasse B). Sommige soorten zijn sterk proterandrisch, d.i. de helmknopjes zijn vroeger rijp dan de stempels: bemoeilijking van zelfbestuiving. Het zeer lange, onderstandige vruchtbeginsel lijkt vaak op een bloemsteel. De doosvrucht springt met 4 kleppen open en bevat talrijke, van een lang zaadpluis voorziene zaadjes: verspreiding door den wind. Van de soorten van dit geslacht komen talrijke tusschenvormen (bastaarden) voor, wat het bepalen van den naam soms zeer bemoeilijkt.
| |
1
a. |
De bloemen zijn groot, blauwpaars, zelden wit, tweezijdig symmetrisch en staan in spitse trossen aan de stengeltoppen. Bladeren verspreid langs den stengel, lijken op wilgebladeren. Duidelijk proterandrische bloemen. Juni-Sept. Beschaduwde plaatsen, vooral in zandstreken. Ook wel eens gekweekt.
♃ Wilgenroosje, E. angustifolium |
|
b. |
Bloemen nagenoeg alzijdig symmetrisch, niet in zulke spitse trossen. Bladeren alle of voor een deel kruiswijs geplaatst (enkele malen in kransen om den stengel). |
2 |
| |
2
a. |
Bloemen ten minste 2 cM. groot, rood. De geheele plant is met zachte haren bezet, in den regel meer dan 1 M. hoog en groeit langs waterkanten en op moerassige plaatsen. Juli-Sept.
♃ Groote Basterdwederik, E. hirsutum |
|
b. |
Bloemen minder of weinig meer dan 1 cM. in doorsnede. |
3 |
| |
3
a. |
De 4 stempels (zie fig.) blijven ook in de geopende bloemen tegen elkaar aangedrukt, of zijn zelfs aaneengegroeid. |
4 |
| |
| |
b. |
De 4 stempels staan in de geopende bloemen als een kruis uitgespreid. Ook bij twijfel verder zoeken bij: |
7 |
| |
4
a. |
Bladeren geheel of nagenoeg gaaf van rand, vooral de bovenste meestal zeer smal, zonder of met zeer korten steel. Stelen (vruchtbeginsels) der bloemk noppen gebogen. In moerassen en langs slooten. Bloemen rozerood. Juli-Sept.
♃ Moeras-basterdwederik, E. palustre |
|
b. |
Bladeren met duidelijk getanden rand, Bloemknoppen gebogen of rechtopstaand. |
5 |
| |
5
a. |
Alle bladeren duidelijk gesteeld. Stelen (vruchtbeginsels) der bloemk noppen omgebogen. Bloemen rozerood. Vochtige, beschaduwde plaatsen. Juli-Aug.
♃ Rozebasterdwederik, E. roseüm |
|
b. |
Bladeren ongesteeld of met zeer korten steel. Bloemknoppen rechtopstaand. |
6 |
| |
6
a. |
Stengel duidelijk vierkant. De middelste bladeren ongesteeld, hun randen loopen nog een eindweegs langs den stengel af. Bloemen rozerood. Moerassen en slootkanten. Juni-Juli.
♃ Vierkante Basterdwederik, E. tetragonum |
|
b. |
Stengel met 2 of 4 overlangs loopende, eenigszins verheven lijnen, die beginnen bij de zeer korte bladstelen. Bloemen rozerood. Moerassige plaatsen. Juli-Sept. ♃ Stijve Basterdwederik, E. virgatum |
|
| |
7 (3)
a. |
Stempels een weinig uiteenwijkend, maar ook bij wijd geopende bloemen niet uitgespreid. Stengel met 2 of 4 lijnen. Zie 6b.
♃ Stijve Basterdwederik, E. virgatum |
|
| |
| |
b. |
Stempels bij de goed ontloken bloemen als een kruis uitgespreid. Stengel rond. |
8 |
| |
8
a. |
De plant groeit langs slootkanten of op moerasgronden. Kelkblaadjes spits. Bloemkroon lichtpaars, ongeveer 1,5 cM. groot. Stengel dicht behaard.
♃ Kleinbloem-basterdwederik, E. parviflorum |
|
b. |
De plant groeit aan heggen of op beschaduwde plaatsen. Kelkblaadjes stomp. Bloemkroon rozerood of wit. Stengel onbehaard of met korte, liggende haartjes.
♃ Berg-basterdwederik, E. montanum |
|
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Teunisbloem, Oenothera.
Behalve de reeds genoemde, worden ook nog andere soorten wel in tuinen aangetroffen, o.a.:
a. |
Bladeren meer of minder diep ingesneden, vruchten zeer smal, eenigszins behaard. Bloemen geel. Mei-Juni. Ook een enkele maal verwilderd gevonden.
☉ Slipteunisbloem, Oe. laciniata |
|
Bij alle volgende soorten zijn de bladeren hoogstens getand, maar verder niet ingesneden.
b. |
Bloemen geel, 6-7 cM. groot. Stengel rood, liggend. Bladeren lang gesteeld. Vruchtbeginsel en vrucht met 4 overlangsche lijsten. Juli-Sept.
♃ Missouri-teunisbloem Oe. missouriënsis |
|
c. |
Bloemen geel, tamelijk klein. Stengel rood, rechtopstaand, eenigszins houtig. Bladeren langwerpig lancetvormig. Kelkslippen purperkleurig. Vrucht gesteeld, met 8 overlangsche strepen. Juli-Sept.
♄ Heesterteunisbloem, Oe. fruticosa |
|
| |
| |
d. |
Bloemen geel, ruim 4 cM. groot. Stengel rechtopstaand, niet houtig. Bladeren breed ovaal, maar spits, grijsgroen. Vrucht vierkant. Juli-Sept.
♃ Grijsgroene Teunisbloem, Oe. glauca |
|
e. |
Bloemen wit, welriekend, 10-12 cM. in doorsnede. Meeldraden geel. Bladeren in een wortelrozet, waaruit, op ongeveer 2 dM. hooge stengels, de bloemen ontspringen. Juni-Aug.
♃ Prachtteunisbloeim, Oe. eximia |
|
f. |
Bloemen wit, later rozerood, aan den voet der kroonbladeren groengele aderen; welriekend, meer dan 8 cM. groot. Bloemknoppen overhangend. Helmdraden witachtig. Bladeren aan den stengel verspreid, smal. Juni-Sept. ♃ Fraaie Teunisbloem, Oe. speciosa |
|
g. |
Bloemen rozerood, klein (1,5 cM.). Stengel niet hooger dan 3 dM., roodachtig. Bladeren verspreid, eivormig tot lancetvormig. Vrucht kantig. Juli-Sept.
☉ of ♃ Rozeteunisbloem, Oe. rosea |
|
| |
Geslacht: Godetia, Godetia.
De bloemen lijken op die van Teunisbloem, maar hebben een korte kelkbuis en zijn haast altijd rood; er bestaan echter tuinvariëteiten met witte en gele bloemen.
a. |
Stempels ovaal. Vrucht van onderen het breedst. Bladeren grijsgroen, lancetvormig. Kroonbladeren aan hun top afgerond, alleen iets gekarteld, wijnrood met donkerder voet (bij sommige verscheidenheden echter anders gekleurd), vele malen langer dan de meeldraden. Tuinplant uit N.-Amerika, een enkele maal verwilderd gevonden. Ook bekend als Oenothera purpurea. Juli-Oct. ☉ Willdenowgodetia, G. Willdenowiana |
|
b. |
Stempels zeer smal. Vrucht van boven het breedst. |
|
| |
| |
|
Bladeren smal lancetvormig. Kroonbladeren aan hun top eenigszins uitgesneden, licht purper (bij verscheidenheden ook wel anders gekleurd), korter dan het vruchtbeginsel. Tuinplant uit Californië. Juni-Sept.
☉ Lindleygodetia, G. Lindleyana |
|
| |
Geslacht: Clarkia, Clarkia.
In tuinen komen hiervan ook verscheidenheden voor met ‘gevulde’ bloemen.
a. |
Alle 8 de meeldraden met helmknopjes. Kroonbladeren met ruitvormige of driehoekig-eivormige bladschijf, lichtpaars, vleeschkleurig of wit, zonder tandjes aan hun steel. Sierplant uit Californië.
☉ Sierlijke Clarkia, C. elegans |
|
b. |
Vier van de 8 meeldraden zonder helmknopjes. Kroonbladeren met een in drieën verdeelde (zelden gave) bladschijf, rozerood tot wit of rood-met-wit; aan hun steel in 't midden aan weerszijden een teruggebogen tandje. Sierplant uit Californië.
☉ Schoone Clarkia, C. pulchella |
|
| |
Geslacht: Eucharidium, Eucharidium.
De bloemen lijken wel wat op die van de Schoone Clarkia, maar zijn eenigszins tweezijdig symmetrisch, hebben maar 4 meeldraden en een 3-4 cM. lange, zeer dunne kelkbuis, als de Teunisbloemen. Kroon rood tot wit. Uit Californië. Juni-Aug.
☉ Grootbloemige Eucharidium, Eu. grandiflorum
| |
Geslacht: Fuchsia, Fuchsia.
Een geslacht, dat uit talrijke soorten bestaat, waarvan er verscheidene, met tallooze variëteiten en bastaarden
| |
| |
(hybriden), in onze tuinen gekweekt worden. Het zijn halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruiswijs staande bladeren. In hun vaderland (van de meeste Zuid- of Midden-Amerika) worden vele soorten door Kolibries bestoven; soms plegen deze vogeltjes, evenals onze hommels, er zelfs ‘diefstal met inbraak’ door met hun snaveltje de kelkbuis te doorboren om den honing te bereiken.
a. |
Kelk menierood, zijn buis is vele malen langer dan zijn slippen. Fig. blz. 663. Kroonbladeren klein, scharlakenrood. Takjes en bladstelen rood. Kolibriebloem. Uit Mexico. ♄ Schitterende Fuchsia, F. fulgens |
|
b. |
Kelk scharlakenrood, zijn buis is ongeveer even lang als, of zelfs korter dan zijn slippen. Fig. ook blz. 663. Kroonbladeren vrij groot, maar korter dan de kelkslippen, paars. Bladeren met roode nerven, getand. Uit Chili. ♄ Scharlaken Fuchsia, F. coccinea |
|
c. |
Kelk rozerood, buis en slippen als bij de vorige soort. Kroonbladeren smal, even lang als de kelkslippen, lichtpaars. Bladeren gaafrandig, in kransen van 3. Uit Mexico. ♄ Boomfuchsia, F. arborescens |
|
| |
Geslacht: Prachtkaars, Gaura.
De bloemen ontluiken tegen den avond. Ook kleistogame bloemen komen voor (die nooit opengaan en zichzelf bestuiven). Vaderland: Noord-Amerika.
a. |
Bladeren met getanden rand. Kelkslippen ongeveer even lang als de buis, met roode toppen. Kroon rozerood, wit of geel.
Tweejarige Prachtkaars, G. biënnis |
|
b. |
Onderste bladeren diep ingesneden, middelste getand, bovenste meestal gaafrandig. Kelkslippen veel langer dan de buis, roodachtig wit. Kroon zuiver wit.
☉ of ♃ Lindheimer's Prachtkaars, G. Lindheimeri |
|
|
|