| |
| |
| |
Gentiaanfamilie.
Gentianaceeën, Gentianaceae.
Vergroeidbladige bloemkroon. Bloemen 5- (zelden 4- of 8-) tallig, behalve de stamper, die uit twee gedeelten (vruchtbladeren) is saamgegroeid en meestal een éénhokkig vruchtbeginsel heeft, waarin aan twee kanten de eitjes of zaadknoppen zitten. Meestal ligt de kroon in den knoptoestand schroefvormig gedraaid. De bladeren staan gewoonlijk kruiswijs, behalve bij de waterplanten.
De meeste Gentianaceeën hebben mooie, groote bloemen, die druk door insekten bezocht worden. Sommige worden hierom in tuinen gekweekt, zie Aanh. blz. 925. Vele bevatten zeer bittere stoffen en worden hierdoor met goed gevolg beschermd tegen beschadiging door slakken, enz.
| |
Tabel der Geslachten.
1
a. |
Landplanten (soms wel op vochtige plaatsen groeiende) met twee aan twee tegenover elkaar staande, kruiswijs geplaatste, steeds enkelvoudige bladeren. |
2 |
b. |
Water- of moerasplanten met enkelvoudige of samengestelde, niet duidelijk kruiswijs staande bladeren. |
6 |
| |
2
| |
| |
b. |
Bloemen blauw, paars of rood, zelden wit. |
5 |
| |
3
a. |
Tenger plantje met draaddunne stengeltjes van weinige centimeters lengte en smalle, nog geen cM. lange blaadjes. Bloempjes 4-tallig. Blz. 924. Draadgentiaan |
|
b. |
Forschere planten, meestal hooger dan 1 dM. Bladeren langer dan 1 cM. Bloemen 5- of 8-tallig, zelden met een ander getal. |
4 |
| |
4
a. |
Bloemen meestal 5-tallig; bladeren aan hun voet niet saamgegroeid. Blz. 923, Gentiaan |
|
b. |
Bloemen meestal 8-tallig; bladeren aan hun voet 2 aan 2 meer of minder aaneengegroeid. Zie fig.
Blz. 923, Bitterling |
|
| |
5 (2)
a. |
Bloemen rozerood of vleeschkleurig, zelden wit. De helmknopjes der meeldraden rollen zich, als ze opengesprongen zijn, schroefvormig op. Zie fig. blz. 925.
Blz. 924, Duizendguldenkruid |
|
b. |
Bloemen blauw- of paarsachtig, zelden wit of roodachtig. Geen schroefvormige helmknopjes. Fig. vorige blz. Blz. 923, Gentiaan |
|
| |
6 (1)
a. |
Bladeren drietallig, als groote klaverbladeren. Bloemen wit, prachtig versierd met dikke, witte haren. Ze staan in trossen aan den stengel.
Blz. 921, Waterdrieblad |
|
b. |
Bladeren enkelvoudig, meerendeels drijvend op de wateroppervlakte; ze lijken op die van de Gele Plomp, maar zijn wat kleiner. Bloemen geel.
Blz. 922, Watergentiaan |
|
| |
Geslacht: Waterdrieblad, Menyanthes.
Uit den kruipenden wortelstek komt een opstijgende,
| |
| |
dikke stengel met groote, drietallige bladeren en lang gesteelde bloemtrossen. Bloemenklasse B. De franjeachtige haren der bloemkroon maken niet alleen, dat de bloemen zeer in 't oog loopen, maar beschermen ook den honing tegen regen en tegen insekten, die geen bestuiving zouden bewerken. De bloemen vertoonen dimorphie (zie bij Longkruid, blz. 828). Over de gevolgen van legitieme en illegitieme bestuiving is hier echter nog niets bekend. De prachtige witte bloemen, waarbij de rozeroode knoppen aan den top van den tros sierlijk afsteken, maken deze plant tot een der schoonste onzer inlandsche gewassen. De bladeren worden in de geneeskunde gebruikt. Algemeen in moerassen en veenstreken, aan of in het water. April-Juni, bloeit soms op nieuw in het najaar.
♃ Waterdrieblad, M. trifoliata
| |
Geslacht: Watergentiaan, Limnanthemum.
De stengel kruipt over den bodem van het soms tamelijk diepe water, waarin de plant groeit, en verheft zich verder tot aan de oppervlakte, waar hij gesteelde bladeren, die op het water drijven, en mooie groote, gele bloemen voortbrengt; ook uit den kruipenden stengel komen lang gesteelde bladeren. De bloemknoppen ontwikkelen zich onder water, de bloem verheft zich daarboven, maar na den bloei kromt haar steel zich, zoodat de vrucht onder water rijpt. Bloemenklasse B. Dimorphie (zie bij Longkruid, blz. 828); over de gevolgen van legitieme en illegitieme bestuiving is nog niets bekend. Bezoekers: hommels, bijen en sommige vliegen. Niet zeldzaam in stilstaand of langzaam stroomend water. Juli-Aug.
Fig. blz. 921.
♃ Watergentiaan, L. nymphaeoïdes
| |
| |
| |
Geslacht: Bitterling, Chlora.
De bloemen brengen geen honing voort. De tegenoverstaande stengelbladeren zijn met hun voet aan elkaar gegroeid en gaafrandig. Onder aan den stengel vormen ze een rozet.
a. |
De hooger staande bladparen zijn over hun geheele breedte aaneengegroeid. Op vochtige plaatsen, ook op kalkbodem. Juni-Aug.
z.z.z. ☉ Zomerbitterling, Ch. perfoli ta |
|
|
b. |
Bladparen maar weinig saamgegroeid, bladeren eivormig. Als de vorige. Juli-Oct.
z.z.z. ☉ Winterbitterling, Ch. serotina |
|
| |
Geslacht: Gentiaan, Gentiana.
Met uitzondering van de Gele Gentiaan (zie Aanh., blz. 926), die geheel blootliggenden honig heeft, kunnen bij dit geslacht alleen hommels of, somtijds, ook vlinders de bestuiving bewerken. De talrijke soorten zijn meerendeels alpenplanten met fraaie, groote bloemen; sommige worden ook gekweekt, zie Aanh., blz. 925. Bloeitijd meestal in den nazomer.
| |
1
a. |
Bloemen meerendeels 4-tallig. |
2 |
b. |
Bloemen meerendeels 5-tallig. |
3 |
| |
2
a. |
Bloemen bijna ongesteeld, bij groepjes in de bladoksels, schijnbaar in kransen rondom den stengel, hemelsblauw. In duinvalleien.
z.z.z. ♃ Kruisblad-gentiaan, G. cruciata |
|
|
b. |
Bloemen op duidelijke stelen, meestal alleenstaande in de bladoksels of aan den stengeltop; samen vormen ze een tros. Kroon blauwpaars, zelden witachtig. Kelk met 2 groote en 2 kleine slippen. Op droge, |
|
| |
| |
|
zonnige plaatsen op hooge gronden, ook in de duinen. Fig. vorige blz. z.z. ☉ Veldgentiaan, G. campestris |
|
| |
3
a. |
De opening van de bloemkroon is van binnen bezet met harige franje. |
4 |
b. |
Bloemkroon van binnen niet harig. De plant draagt maar weinige, mooie groote bloemen, soms maar één. Kroon van binnen hemelsblauw, met 4 groen gestippelde strepen, zelden wit of roodachtig. Algemeen op vochtige plaatsen in heide- en veenstreken. Fig. ook blz. 920. ♃ Klokjesgentiaan, G. Pneumonanthe |
|
| |
4
a. |
Kelk met zijn slippen bijna even lang als de buis der bloemkroon. Zie fig. Kroon nog geen 2 cM. lang. Bloemen bleekpaars, zelden geelwit. Hoofdzakelijk in duinvalleien. Slanke Gentiaan, G. Amarella |
|
b. |
Kelk maar ongeveer half zoo lang als de kroonbuis. Zie fig. Bloemkroon meestal langer dan 2 cM., paarsachtig, zelden wit of geel. Langs heuvelranden en op droge weilanden, voornamelijk op kalkbodem, in Limburg. z.z.z. Duitsche Gentiaan, G. germanica |
|
| |
Geslacht: Draadgentiaan, Cicendia.
Een dwergachtig plantje met kleine gele, 4-tallige bloempjes op dunne steeltjes en kruiswijs staande, smalle blaadjes, dat langs heiplassen en op afgeplagden heigrond niet zelden voorkomt.
☉ Draadgentiaan, C. filiformis
| |
Geslacht: Duizendguldenkruid, Erythraea.
Dit geslacht is gemakkelijk te herkennen aan de schroefvormig gedraaide helmknopjes, maar de soorten zijn tamelijk moeilijk te onderscheiden. De bloemen hebben geen honing-
| |
| |
klieren, maar toch schijnen de insekten te zuigen aan het saprijke weefsel onder in de bloem.
| |
1
a. |
De onderste bladeren vormen een meer of minder duidelijk rozetje. Bloemen rozerood. |
2 |
b. |
Geen bladrozet onder aan den stengel. Deze is meestal sterk vertakt. Bloemen donker rozerood. Blaadjes eirond, meestal met 5 nerven. Op vochtige, grazige zandgronden, ook in de duinen, niet zeer zeldzaam.
☉ of Fraai Duizendguldenkruid, E. pulchella |
|
| |
2
a. |
Blaadjes lang en smal, soms met zeer fijn getanden rand. Als de bloem open gaat, is de kelk ongeveer even lang als de buis der bloemkroon. Zie fig. In de duinen, niet zeer zeldzaam.
☉ of Strand-duizendguldenkruid, E. littoralis |
|
|
b. |
Blaadjes gaaf en meestal meer ovaal, echter niet altijd. Als de bloem open gaat, is de kelk maar half zoo lang als de kroonbuis. Zie fig. Op vochtige, grazige zandgronden, ook in de duinen.
☉ of Duizendguldenkruid, E. Centaurium |
|
Vooral de laatste soort wordt in de geneeskunde gebruikt. Vroeger schatte men haar op zeer hoogen prijs, vandaar de Nederlandsche naam en ook de wetenschappelijke: Centaurium, die ‘honderd goudstukken’ beteekent.
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Gentiaan, Gentiana.
Van de talrijke gekweekte Gentiaansoorten zijn vooral bekend:
a. |
Bloemen geel, schijnbaar in kransen om den stengel. |
|
| |
| |
|
Kroon met 5 lange, smalle slippen, die driemaal zoo lang zijn als de kroonbuis. Bladeren groot en breed, met 5 duidelijke nerven. Stengel forsch, soms meer dan 1 M. hoog. Bergplant uit Midden- en Zuid-Europa, die den gentiaanwortel der apotheken levert; ook wordt er, in de. Alpen, gentiaanbrandewijn uit bereid, die zeer bitter smaakt. ♃ Gele Gentiaan, G. lutea |
|
|
b. |
Bloemen donkerblauw, zelden wit, alleenstaand op den korten stengel. Onderste bladeren in een rozet. Alpenplant, wordt veel in tuinen gekweekt; lijkt op Klokjesgentiaan, maar heeft nog grootere, wel 5-6 cM. lange bloemen en breedere bladeren.
♃ Stengellooze Gentiaan, G. acaulis |
|
|
c. |
Bloemen donkerblauw, zelden geelachtig wit, in een langen, bebladerden tros. Stengel 3-6 dM. hoog. Bladeren met 5 duidelijke nerven. Alpenplant.
♃ Zijdeplant-gentiaan, G. asclepiadea |
|
|
|