Geïllustreerde flora van Nederland
(1909)–Eli Heimans, Hein Willems Heinsius, Jac. P. Thijsse– Auteursrecht onbekendHandleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten
Kamperfoeliefamilie.
| ||||||||||
Geslachtentabel.1
| ||||||||||
2
| ||||||||||
4
| ||||||||||
5
| ||||||||||
Geslacht: Vlier, Sambucus (Bloemenklasse: Po).1
| ||||||||||
2
| ||||||||||
3
| ||||||||||
4
De bloeiende heester is als 't ware overdekt met witte bloemen en verspreidt een sterken geur. Toch worden deze, wegens het ontbreken van honing, weinig door insekten bezocht, 't meest nog door zweefvliegen. De vruchten vormen het hoofdvoedsel van de trekkende jonge zangvogeltjes (nachtegalen, roodborstjes, roodstaartjes, grasmusschen en vooral spreeuwen en lijsters). Geen wonder dus, dat overal vlierplantjes opslaan (zelfs op oude knotwilgen, in dakgoten). Wij maken van de bessen (eigenlijk steenvruchten) een smakelijke gelei; een aftreksel van de bloemen is een welbekend huismiddel, ook een goed middel om mieren te verjagen. Het merg, vlierpit, licht en gemakkelijk te snijden, wordt gebruikt bij natuurkundige proeven over electriciteit en voor 't maken van doorsneden voor microscopie. De takjes voor zittakken voor kooivogels, voor proppenschieters, pijlpunten, enz. | ||||||||||
Geslacht: Sneeuwbal, Viburnum.
|
a. | Bladeren drielobbig, slap. Randbloemen van de bloeiwijze (bij gekweekte vormen vaak bijna alle bloemen) zonder stampers of meeldraden (geslachtloos) en met breede, vlakke kroonslippen. Roode, glimmende steenvruchten in hangende trossen. In bosschen, veel in de duinen. Mei, Juni. Geldersche Roos, V. Opulus |
De geslachtlooze bloemen maken de bloeiwijze reeds van verre zichtbaar. Zweefvliegen en kevers, ook enkele vlinders komen honing en stuifmeel halen en bewerken kruisbestuiving. De vruchten worden 't meest door lijsters gegeten.
b. | Bladeren elliptisch, stijf; geen grootere randbloemen. | 2 |
2
a. | Jonge takken, bladstelen, bladeren en de takken van de bloeiwijze dicht behaard. Bladrand getand, de zijnerven loopen uit in de tanden. Steenvrucht eerst rood, later zwart. In den winter zijn de bladknoppen, zoowel als de bloemknoppen, onbedekt. Uit Zuid-Europa. Mei-Juni. Wollige Sneeuwbal, V. Lantana | |
b. | Takken en bladeren met schubhaartjes. De zijnerven loopen niet in de tanden uit, maar buigen langs den bladrand om. Steenvrucht blauw berijpt. Uit N.-Amerika. Juni. Peersneeuwbal, V. Lentago |
Geslacht Weigelia, Diervilla.
Heesters. Bloemenklasse: Bb.
1
a. | Bloemkroon met ongelijke insnijdingen, bijna tweelippig, geel; stijl onderaan behaard, zaden niet gevleugeld. Uit N.-Amerika. Juni-Juli.
Amerikaansche Weigelia, D. trifida |
b. | Insnijdingen van de bloemkroon ongeveer gelijk, stijl kaal. | 2 |
2
a. | Kelk tot op de helft ingesneden; bladeren aan de onderzijde op de middennerf dicht behaard.
Chineesche Weigelia, D. florida |
|
b. | Kelk dieper ingesneden dan tot op de helft, jonge takken en ook de vruchtbeginsels behaard; bladeren kaal, alleen onder op de nerven met stijve haartjes. Juni-Juli. Koreaansche Weigelia, D. coraeënsis | |
c. | Kelk als bij b. Jonge takken en vruchtbeginsels onbehaard; bladeren aan de bovenzij kort en ruw behaard, aan de onderzij grijsviltig. Mei en Augustus.
Japansche Weigelia, D. iaponica |
Geslacht: Kamperfoelie, Lonicera.
1
a. | Slingerplant. | 2 |
b. | Rechtopstaande heester. | 4 |
2
a. | Aan het eind der takken zijn de tegenoverstaande bladeren met elkander vergroeid. | 3 |
b. | Alle bladeren vrij, kaal, alleen die vlak bij de bloeiwijze met klierhaartjes. De bloemen, in 4 of 5 kransen dicht opeen aan 't eind van twijgen, welriekend, geelachtig wit tot donkerrood. Overal in bosschen en hagen. Juni-October. Fig. ook blz. 962.
Wilde Kamperfoelie, L. Periclymenum |
stijlen en meeldraden niet tegelijk, zoodat in 't begin van den bloei kruisbestuivng moet plaats hebben. Later is zelfbestuiving mogelijk. De zaden worden verspreid door zangvogels, die de roode bessen eten. In den loop der jaren brengen de windende twijgen allerlei afwijkingen teweeg in den groei der stammen, die ze omstrengelen en niet zelden veroorzaken deze beide elkanders dood door den op elkaar uitgeoefenden druk.
3
a. | Kroonbuis van binnen kaal. Bloemen wit, geelachtig en rood, zeer welriekend. Bladeren kaal. Tusschen de bloemkransen telkens een paar saamgegroeide bladeren. Uit Zuid- en Midden-Europa, veel aangeplant. Mei-Juni. Tuinkamperfoelie, L. Caprifolium | |
b. | Kroonbuis van binnen behaard. Bloemen geel, later oranje. De bloemkransen zijn 1-2 cM. van elkander verwijderd en niet door bladparen gescheiden. Uit Amerika. Mei-Juli. Oranje Kamperfoelie, L. flava |
4 (1)
a. | Bloemkroon geel of oranje, bijna regelmatig, met korte insnijdingen. Schutbladeren aan den voet der bloemstelen groot, bladachtig. Zie fig. Vrucht rood. Uit Canada. Juni-September.
Ledebour's Kamperfoelie, L. Ledebourii |
|
b. | Bloemkroon tweelippig, zie fig. rechts. | 5 |
5
a. | De vruchtbeginsels van de in paren staande bloemen zijn met elkander vergroeid. Bloemkroon vuilrood, onderaan vaak groenachtig geel; bladeren langwerpig, spits. Bergland van Centraal Europa en Azië. April, Mei. Alpenkamperfoelie, L. alpigena | |
b. | Vruchtbeginsels vrij. | 6 |
6
a. | Bladeren dicht bezet met fijne, kromme haartjes, |
ovaal. Bloemkroon aan de buitenzij dicht behaard, aan haar voet met een duidelijken knobbel, wit, onderaan vaak rood. Vruchten donkerrood. Midden-Europa. Bij ons veel in parken en tuinen en verwilderd. Mei-Juni.
Roode Kamperfoelie, L. Xylosteüm |
||
b. | Bladeren bijna kaal. Bloemkroon zonder of met zeer kleinen knobbel, kaal, rozerood, soms wit. Bes rood of geel. Uit Rusland en Siberië. Mei, Juni.
Tartaarsche Kamperfoelie, L. tatarica |
Geslacht: Sneeuwbes, Symphoricarpus.
Heestertje met ovale, soms bijna ronde bladeren, die aan jonge loten dikwijls zijdelings zijn ingesneden. Bloemen bijna ongesteeld, dicht opeen aan 't eind der takken, rood, aan den voet der meeldraden dicht behaard. Bes wit. Uit Canada en Californië. Juni-September.
Sneeuwbes, S. racemosus
Komt ook voor met roode bessen. Wespen, hommels en zweefvliegen zorgen voor de kruisbestuiving. Zelfbestuiving is zoo goed als onmogelijk doordat in de hangende bloemen de stempel boven de helmknoppen ligt en er nog door een haarprop van wordt gescheiden. Lijsters eten de bessen.
Geslacht: Linnaeuskruid, Linnaea.
Kruipend, altijd groen plantje met bijna ronde blaadjes. Bloemen klokvormig, overhangend, meest bij tweetallen op lange stelen. Bergen en Poolstreken. Aardig rotsplantje. Mei-Juli.
♃ Linnaeuskruid, L. borealis
Honing wordt afgezonderd aan den voet der 4 meeldraden. De bloemkroon is van binnen behaard (afweer van kruipende insekten en regendroppels), de stijl steekt buiten de bloem uit. Insektenbezoek gering, ook heeft de plant slechts zelden rijpe vruchten. Deze worden verspreid door aankleving.
Aanteekeningen.